Verhoogd risico op beroerte bij patiënten met atriumfibrilleren

augustus 2020 EAN 2019 Eline Feenstra

Uit een Zwitserse analyse onder meer dan 5.000 patiënten met atriumfibrilleren blijkt dat patiënten die behandeld worden met anticoagulantia en toch een ischemische beroerte krijgen, een verhoogd risico hebben op een volgende beroerte vergeleken met anticoagulantia-naïeve patiënten. Het na de ischemische beroerte switchen van anticoagulans blijkt dit risico niet te verlagen.

Achtergrond

Atriumfibrilleren (AF) is een veelvoorkomende hartritmestoornis die kan leiden tot hartfalen. Daarnaast is het risico op trombose verhoogd. Bij AF-patiënten is om deze reden een antitrombotische behandeling met orale anticoagulantia aangewezen. Ondanks deze behandeling zijn er patiënten die een ischemische beroerte krijgen. Onderzoekers van de Universiteit van Basel hebben onderzocht of patiënten die één ischemische beroerte hebben gehad, een verhoogd risico hebben op een volgende beroerte. Daarnaast bekeken ze of een switch naar een ander type anticoagulans het risico op een volgende beroerte kan verminderen.

Studie-opzet

De Marchis en collega’s hebben data van 5.421 patiënten met AF en een index-event (ischemische beroerte of ‘transient ischemic attack’ [TIA]) uit 7 verschillende prospectieve cohorten gepoold. De primaire analyse omvatte 5.314 patiënten die werden verdeeld naar eerdere antitrombotische behandeling en geen eerdere antitrombotische behandeling. Van de overige 107 patiënten was de voorgaande behandeling onbekend, waardoor ze werden geëxcludeerd. In de secundaire analyse werden nog eens 73 patiënten geëxcludeerd wegens nierfalen en 230 omdat het type anticoagulans onbekend was. De overige 892 patiënten werden verdeeld naar wel of geen switch van anticoagulans.

Resultaten

De antitrombotische behandeling voorafgaand aan het index-event bestond bij 20,5% van de patiënten uit trombocytenaggregatieremmers, bij 16,3% uit een vitamine K-antagonist (VKA), bij 3,0% uit direct werkende orale anticoagulantia (DOAC’s) en bij 3,5% uit andere anticoagulantia. Meer dan de helft van de patiënten (56,7%) had geen antitrombotische behandeling ondergaan. Uit de primaire analyse, na een follow-up van 720 dagen, bleek dat patiënten die een antitrombotische behandeling hadden ondergaan een hoger risico op een volgende ischemische beroerte hadden dan patiënten die OAC-naïef waren (p<0,001).

Van de 892 patiënten in de secundaire analyse waren 585 niet geswitcht (519 op VKA en 66 op DOAC) en 307 waren wel geswitcht (229 van VKA naar DOAC, 26 van DOAC naar VKA, 52 van DOAC naar DOAC). De uitkomsten van de secundaire analyse lieten zien dat het niet uitmaakte voor het risico op een volgende ischemische beroerte of een patiënt geswitcht was of niet. Geswitchte en niet-geswitchte patiënten hadden een even hoog risico op een volgende ischemische beroerte: het jaarlijkse percentage beroertes was respectievelijk 8,8% en 8,9% (HR 1,3 [95%-BI 0,8-2,2]; p=0,326).

Conclusie

Patiënten met atriumfibrilleren die ondanks antitrombotische therapie een beroerte krijgen, hebben een verhoogd risico op een volgende beroerte. Het veranderen van het soort antitrombotische behandeling was niet van invloed op dit risico. Verder onderzoek naar de mechanismen waarmee deze volgende beroertes optreden en naar secundaire preventie bij deze patiënten is nodig. 

Referentie

Seiffge D, De Marchis GM, Koga M, et al. Ischemic stroke despite oral anticoagulant therapy in patients with AF: recurrence risk and optimal anticoagulation strategy. Gepresenteerd tijdens EAN 2019, abstract O1225.