Een Finse onderzoeksgroep voerde een gerandomiseerde crossover-studie uit waarin de klinische effectiviteit van een nieuw ontwikkelde zanginterventie voor afasiepatiënten werd onderzocht. De interventie combineerde individuele zangtraining met zingen in een groep. Het hoofddoel van de interventie was om het communicatievermogen van de chronische afasiepatiënten te verbeteren. Veranderingen in dit vermogen werden vergeleken met afasiepatiënten die reguliere zorg ontvingen.
Afasie is een aandoening met een grote impact op de patiënt en zijn omgeving. De aandoening beïnvloedt de communicatievaardigheden en kan leiden tot sociale isolatie en een afname in emotioneel welzijn.1 De meest voorkomende oorzaak van afasie is een beroerte; circa 40% van de mensen die een beroerte hebben doorgemaakt ontwikkelen afasie, waarbij ongeveer de helft langer dan een jaar last blijft houden van communicatieproblemen.2 Echter blijft ook bij ernstige afasie vaak het vermogen om te zingen (gedeeltelijk) intact. Inmiddels zijn er verschillende rehabilitatiemethodes gebaseerd op zang ontwikkeld, zoals de melodische intonatietherapie (MIT).3 Deze therapie combineert zang met fysiek ritmes volgen om langzamerhand tot een natuurlijkere spraak te komen.3
Tot nu toe is deze therapie voornamelijk in een 1-op-1-setting toegepast, terwijl er ook diverse voordelen zijn van muziek maken in een groep, zoals de sociale interactie en steun van mensen in een vergelijkbare situatie.4 Om deze reden onderzocht een Finse onderzoeksgroep onder leiding van dr. Sini-Tuuli Siponkoski of er een in een gerandomiseerde setting een effect kon worden aangetoond van muzikale interventie op het communicatievermogen van afatici in vergelijking met afasiepatiënten die alleen reguliere zorg ontvingen.5
De studie includeerde 54 mensen met chronische afasie, met in de voorgeschiedenis een beroerte (n=53) of traumatische hersenschade (n=1), samen met zorgverleners uit hun familie (voornamelijk partners). De deelnemers waren volwassen Finnen die minstens milde afasie hadden (BDAE-score ≤4) en in staat waren geluid te produceren middels zingen of neuriën. De deelnemers werden gerandomiseerd over twee groepen (AB of BA) waarbij de ene helft startte met de muziekinterventie en vervolgens alleen de reguliere afasiezorg ontving, en de andere groep startte met reguliere zorg en halverwege overstapte op de muziekinterventie.
De 16-weekse muziekinterventie omvatte een combinatie van groepstraining, met wekelijks 1 sessie van 1,5 uur, en individuele training thuis, met elke week drie sessies van 30 minuten. De groepstraining werd uitgevoerd in groepen van 10-14 mensen met afasie en 6-10 familieleden. Het eerste deel van de sessie bestond uit ademhalingsoefeningen, stemopwarming en stemoefeningen, waarna er over werd gegaan naar groepszang met koorelementen. De muziek was erg bekende Finse muziek die was aangepast voor mensen met afasie. De thuissessies bestonden uit het verder oefenen van de gezongen nummers aan de hand van een tablet-app met verschillende trainingsmethodes.
De belangrijkste uitkomst van de studie was het spraakvermogen, gemeten aan de hand van de ‘Communicative Activity Log’ (LOG) en de communicatieschaal van de ‘Stroke Impact Scale 3.0’ (SIS), volgens zelfrapportage en rapportage door het familielid. Het verschil in dit vermogen werd vergeleken tussen aanvang van de studie en maand 5 (T1-T2); de studieperiode waarin de afatici van arm AB de muziekinterventie ontvingen en arm BA reguliere zorg. Daarnaast werd ook gekeken naar responsieve spraak, een maat waarbij wordt gekeken naar het automatisch en stimulus-afhankelijk produceren van spraak.
Uit de lineaire ‘mixed-model’-analyse (tijd x groep) bleek dat de afasiepatiënten die in het eerste tijdvak de muziekinterventie ontvingen een significante verbetering vertoonden op de communicatie-index vergeleken met de patiënten die reguliere zorg ontvingen (F1,45=8,08; p=0,011; ηp2=0,40). Daarnaast scoorden zij ook beter op responsieve spraak (F1,45=4,10, p=0,049, ηp2=0,084) dan patiënten die niet de muziekinterventie hadden ontvangen. Tevens bleek uit post-hoc-analyses dat deze verbeteringen in communicatie en responsieve spraak ook 9 maanden na de start van de studie nog aanwezig waren bij de groep die als eerste de muziekinterventie onderging.
Daarnaast werd ook gezien dat de zorglast van het familielid dat de afasiepatiënt verzorgde afnam in de periode dat deze de muziekinterventie onderging (F1,40=6,77; p=0,014; ηp2=0,177). Bovendien was de sociale participatie van de patiënten tijdens de muziekinterventieperiode verhoogd (F2,37=3,34; p=0,047; ηp2=0,129). Dit effect bleek echter alleen gedurende de interventie aanwezig; na de interventie nam deze participatie weer af.
In beide studie-armen werden in de interventieperiode verbeteringen gezien in de communicatie-index (t42=-3,80; p<0,001) en de responsieve spraak-index (t41=-2,85; p=0,007). In de controleperiodes werden geen significante verschillen in deze uitkomsten gezien. Deze bevindingen ondersteunen de bevindingen van de ‘intention-to-treat’-analyse in het aantonen van de effectiviteit van de groepsmuziekinterventie bij afasiepatiënten.
In deze gerandomiseerde crossover-studie werd de klinische effectiviteit van een nieuw ontwikkelde zanginterventie onderzocht, die individuele zangtraining combineerde met zingen in een groep. Hier werd gezien dat mensen met afasie die de muziekinterventie ondergingen betere communicatieve vaardigheden ontwikkelden in vergelijking met mensen met afasie die standaardzorg ontvingen. Ze verbeterden zowel in alledaagse communicatie als in responsieve spraak waarbij de deelnemer woorden moest herhalen of benoemen. Dit effect hield ook nog aan na het einde van de interventie. Daarnaast verbeterde de sociale participatie van de afasiepatiënt en werd de zorglast van de familieleden verlaagd. De onderzoekers concluderen hieruit dat de zanginterventie leidde tot een verbetering van de spraakfuncties van de afasiepatiënt alsmede het psychosociale welzijn van zowel de patiënt als de familieleden.
Referenties