Oppervlakkige corticale siderose (‘cortical superficial siderosis’, cSS) is zeldzaam en gaat gepaard met onder andere gehoorverlies en cerebellaire ataxie. cSS wordt gediagnosticeerd middels neurologische beeldvorming, waarbij afzettingen van het eiwit-ijzercomplex hemosiderine worden gezien. Er is weinig bekend over het risico op toekomstige cerebrovasculaire events en de werkzaamheid en veiligheid van antitrombotische middelen bij patiënten met een ischemische beroerte (‘ischemic stroke’, IS) of een transiente ischemische aanval (TIA) met cSS. In deze studie werd de associatie tussen cSS en het risico op beroerte onderzocht bij patiënten die recent een IS of TIA doormaakten.
De Microbleeds International Collaborative Network (MICON)-database werd retrospectief geanalyseerd door de onderzoekers. Patiënten die onlangs een IS of TIA hadden meegemaakt, werden geselecteerd uit een cohort van patiënten waarbij cSS was beoordeeld aan de hand van een MRI, en waarvan gegevens beschikbaar waren met betrekking tot het gebruik van antitrombotische middelen, mortaliteit en het optreden van herhaaldelijke cerebrovasculaire events, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen intracraniale bloedingen (ICrH), IS of elk soort beroerte (ICrH of IS).
Van de 12.669 geanalyseerde patiënten (mediane leeftijd 70,4 jaar, 57,3% man) was bij 2,2% cSS gedetecteerd (n=273). Na een mediane follow-upduur van 24 maanden bleek IS vaker voor te komen dan ICrH, zowel bij patiënten met als zonder cSS (met cSS: respectievelijk 57,1 versus 14,6 per 1.000 patiëntjaren; zonder cSS: 33,7 versus 6,3 per 1.000 patiëntjaren). Daarnaast werden bij patiënten met cSS beroertes in enige vorm vaker gezien (met cSS versus zonder cSS: 83 versus 42 per 1.000 patiëntjaren; aangepaste HR [95%-BI]: 1,62 [1,14-2,28]; p=0,006). Deze associatie was echter niet statistisch significant bij patiëntsubgroepen die behandeld werden met plaatjesremmers (n=6.554) of anticoagulantia (n=4.044). Patiënten met cSS die behandeld werden met zowel plaatjesremmers als anticoagulantia (n=1.569) vertoonden een hogere ICrH-incidentie (107,5 versus 4,9 per 1.000 patiëntjaren; aangepaste HR [95%-BI]: 13,26 [2,90-60,63]; p=0,001) en incidentie van enige soort beroerte (198,8 versus 34,7 per 1.000 patiëntjaren; aangepaste HR [95%-BI]: 5,03 [2,03-12,44]; p<0,001), vergeleken met de niet-cSS-groep.
Mensen die onlangs een IS of TIA hebben meegemaakt, lopen een verhoogd risico op het opnieuw ervaren van een beroerte als zij oppervlakkige corticale siderose vertonen. Bij patiënten die plaatjesremmers óf anticoagulantia gebruikten, was de kans groter dat zij een IS zouden krijgen dan een ICr. Wanneer patiënten beide behandelingen ondergingen was de kans juist groter op ICr. Behandeling met plaatjesremmers of anticoagulantia hoeft dus niet uitgesloten te worden bij patiënten met cSS, maar gelijktijdig gebruik is mogelijk minder gunstig. Deze bevindingen zullen echter bevestigd moeten worden in gerandomiseerde klinische studies.
Referentie