Patiënten met een beroerte als gevolg van een spontane (niet-traumatische) intracerebrale bloeding (‘intracerebral haemorrhage’, ICH) lopen risico van recidief ICH, ischemische beroerte, en andere ernstige vasculaire aandoeningen. Li Linxin en collega’s analyseerden deze risico’s van bevolkingsonderzoeken en vergeleken deze met de risico’s van de RESTART-trial, waarin het toedienen van een bloedplaatjesremmer na ICH werd beoordeeld.
Beroertes als gevolg van spontane (niet-traumatische) intracerebrale bloedingen (‘intracerebral haemorrhage’, ICH) maken wereldwijd ongeveer een kwart uit van alle beroertes, maar zijn verantwoordelijk voor bijna de helft van de voor invaliditeit gecorrigeerde levensjaren die verloren gaan als gevolg van beroertes, vanwege de risico’s van overlijden, invaliditeit en ernstige vasculaire aandoeningen.
Volwassenen met ICH hebben vaak onderliggende cerebrale aandoeningen van kleine bloedvaten, waardoor ze extra kans lopen op een beroerte en andere cardiovasculaire aandoeningen. Het identificeren van risicofactoren voor recidiverende ICH, ischemische beroerte, en alle ernstige vasculaire events na ICH zou kunnen helpen bij risicostratificatie om beslissingen over antitrombotische geneesmiddelen na ICH te onderbouwen.
Li Linxin en collega’s analyseerden de absolute en relatieve risico’s van recidiverende ICH, ischemische beroerte, of een ander ernstig vasculair voorval (niet-fatale beroerte, niet-fataal myocardinfarct, of vasculair overlijden), gestratificeerd naar de locatie van de ICH (lobair versus niet-lobair) en comorbide atriumfibrilleren.1 Zij vergeleken deze gepoolde gebeurtenispercentages met de zonder-bloedplaatjesremmers-arm in de RESTART-trial.2
Uit databases van bevolkingsonderzoeken werden gegevens van 674 patiënten (gemiddelde leeftijd 74,7 jaar [SD: 12,6], 320 [SD: 47%] mannen) verzameld. Deze data omvatten 1553 persoonsjaren aan follow-up. Hierin werden 46 recidiverende ICH’s (frequentie: 3,2 per 100 patiëntjaren, 95%-BI: 2,0-5,1) en 25 ischemische beroertes (frequentie: 1,7 per 100 patiëntjaren, 95%-BI: 0,8-3,3) gerapporteerd.
Patiënten met lobaire ICH (n=317) hadden een hoger risico op recidiverende ICH dan patiënten met niet-lobaire ICH (51 per 100 patiëntjaren, 95%-BI: 3,6-7,2, versus, n=355; 1,8 per 100 patiëntjaren, 95%-BI: 1,0-3,3; hazard ratio [HR]: 3,2, 95%-BI: 1,6-6,3; p=0,0010). Er was geen bewijs voor een verschil in het risico op ischemische beroerte bij lobaire ICH versus niet-lobaire ICH (frequentie: 1,8 per 100 patiëntjaren, 95%-BI: 1,0-3,2, versus, frequentie: 1,6 per 100 patiëntjaren, 95%-BI: 0,6-4,4; HR 1,1, 95%-BI: 0,5-2,8). Alleen voor patiënten met lobaire ICH zonder comorbide atriumfibrilleren was het risico van recidiverende ICH groter dan het risico van ischemische beroerte (frequentie: 5,2 per 100 patiëntjaren, 95%-BI 3,6-7,5, versus, frequentie: 0,9 per 100 patiëntjaren, 95%-BI: 0,2-4,8; p=0,00034).
Omgekeerd was er geen bewijs voor een verschil in recidief ICH percentage bij patiënten met atriumfibrilleren vergeleken met patiënten zonder atriumfibrilleren (n=147; frequentie: 3,3 per 100 patiëntjaren, 95%-BI: 1,0-10,7, versus, n=526; frequentie: 3,2 per 100 patiëntjaren, 95%-BI: 2,2-4,7; HR 0,9, 95%-BI: 0,4-2,1). Het risico op ischemische beroerte was wel hoger bij atriumfibrilleren versus zonder atriumfibrilleren (frequentie: 6,3 per 100 patiëntjaren, 95%-BI: 3,7-10,9, versus, frequentie: 0,7 per 100 patiëntjaren, 95%-BI: 0,1-5,6; HR: 8,2, 95%-BI: 3,3-20,3; p<0,0001). Patiënten met atriumfibrilleren hadden daardoor een hoger risico op alle ernstige vasculaire events dan patiënten zonder atriumfibrilleren (frequentie: 15,5 per 100 patiëntjaren, 95%-BI: 10,0-24,1, versus, frequentie: 6,8 per 100 patiëntjaren, 95%-BI: 3,6-12,5; HR: 1-78, 95%-BI 1,16-2,74; p=0,0090).
Patiënten uit de RESTART-trial die geen bloedplaatjesremmer kregen, hadden vergelijkbare absolute frequenties van recidiverende ICH en ischemische beroerte als de patiënten in de gepoolde populatie-gebaseerde studies die voldeden aan de geschiktheidscriteria voor RESTART.
De auteurs vonden vergelijkbare algemene absolute eventpercentages van recidiverende ICH en ischemische beroerte en een hoog absoluut eventpercentage van elk ernstige vasculaire event. De locatie van de lobaire ICH was de belangrijkste risicofactor voor recidiverende ICH. Comorbide atriumfibrilleren was de belangrijkste risicofactor voor ischemische beroerte en alle ernstige vasculaire voorvallen. De risico’s van deze events waren nog groter bij patiënten met een voorgeschiedenis van occlusieve vasculaire ziekte. Het risico van recidiverende ICH was alleen groter dan het risico van ischemische beroerte bij patiënten met lobaire ICH zonder comorbide atriumfibrilleren. Het risico van een ernstige vasculaire gebeurtenis was groter voor patiënten met lobaire ICH met atriumfibrilleren in vergelijking met patiënten in sinusritme.
Referenties