SAMENVATTING

Migraine treft mensen op het hoogtepunt van hun leven en heeft een grote invloed op hun opleiding, werk en sociale leven. Daarom wordt het beschouwd als de tweede meest invaliderende ziekte wereldwijd. De aurafase, die bij 1 op de 3 patiënten optreedt, wordt veroorzaakt door corticale spreidende depolarisatie, de hoofdpijn door activatie van het trigeminovasculaire systeem waarin ‘calcitonine-gene related peptide’ (CGRP) een belangrijke rol speelt. Volgens de stapsgewijze aanvalsbehandeling zijn triptanen (5HT1B/1D/1F-receptoragonisten) bij onvoldoende effect van ‘gewone’ pijnstillers (paracetamol en NSAID’s) de volgende stap. Deze middelen zijn alleen werkzaam voor de hoofdpijnfase. Het recent ter beschikking gekomen middel lasmiditan (centrale 5HT1F-receptoragonist) kan ook ingezet worden, maar geeft een groter risico op centrale bijwerkingen zoals duizeligheid en slaperigheid. CGRP-antagonisten (‘gepants’) zijn een relatief nieuwe klasse van geneesmiddelen die specifiek zijn ontwikkeld voor de behandeling van migraine. Deze hebben veelbelovende resultaten laten zien in klinische onderzoeken. Ze bieden een alternatief voor traditionele migrainebehandelingen. Deze CGRP-receptorblokkers – ubrogepant, rimegepant en zavegepant – kunnen worden ingezet voor de aanvalsbehandeling van migraine. De onderhandelingen voor de vergoeding van gepants in Nederland lopen momenteel. Ter voorkoming van ‘recurrences’ (het terugkeren van de hoofdpijn binnen 24 uur na aanvankelijk redelijk/goed effect), bijvoorbeeld bij langdurige perimenstruele migraineaanvallen, heeft (dubbele dosering) eletriptan de voorkeur wegens de langere werkingsduur of kan na de inname van een triptaan een additioneel langwerkend NSAID worden toegevoegd (meestal dan ’s avonds in te nemen ter voorkoming van ‘recurrence’ de volgende dag). Frovatriptan blijkt in de praktijk vaak te weinig potent voor effectieve behandeling, hoewel dit triptaan de langste halfwaardetijd heeft en daarmee in theorie het meest geschikt is voor menstruele migraine.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2024;125(5):205–13)