Samenvatting

Achtergrond: Lang werd gedacht dat de intrinsieke stollingseiwitten geen grote rol speelden bij hemostase. Nieuw onderzoek wijst echter uit dat zij mogelijk betrokken zijn bij het ontstaan van arteriële trombose. Dit onderzoek heeft als doel te bepalen of verhoogde activering van deze eiwitten inderdaad een risicofactor is voor het optreden van een hart- of herseninfarct bij jonge vrouwen en of pilgebruik hierbij een versterkende factor is.

Methoden en resultaten: Het Risk of Arterial Thrombosis in relation to Oral contraceptivesstudie is een patiëntcontroleonderzoek onder jonge vrouwen (18–50 jaar) met een hartinfarct (n=205), herseninfarct (n=175) en 638 gezonde controles. De activatie van de intrinsieke stollingseiwitten werd gemeten via zogenoemde remmercomplexen. Deze complexen worden gevormd door de binding van de fysiologische C1-esteraseremmer die in overmaat voorkomt aan geactiveerde stollingseiwitten van het contactsysteem (FXIIa-C1-INH, FXIa-C1-INH, kallikreïne-C1-INH-complexen) in het lichaam. FXIa kan ook binden aan de antitrypsineremmer en vormt zo het FXIa-AT-INH-complex. We berekenden ‘odds ratio’s’ (OR) en de bijbehorende betrouwbaarheidsintervallen (95% BI) met logistische regressie als maat voor relatieve risico’s. Hoge activering van de stollingseiwitten (>90e percentiel van de controles) was geassocieerd met een verhoogd risico op herseninfarct: FXIIa-C1-INH (OR 2,1; 95% BI 1,3–3,5), FXIa-C1-INH (2,8; 1,6–4,7), FXIa-AT-INH (2,3; 1,4–4,0), kallikreïne-C1-INH (4,3; 2,6–7,2). Het risico op hartinfarct was niet duidelijk verhoogd; alleen hoge activering van kallikreïne-C1-INH gaf een matig verhoogd risico (1,5; 0,9–2,5). Deze effecten waren het sterkst bij vrouwen die orale anticonceptiva gebruikten.

Conclusies: Activering van intrinsieke stollingseiwitten is geassocieerd met herseninfarct en in beperkte mate met hartinfarct. Alhoewel dit risico sterk was verhoogd bij vrouwen die orale anticonceptiva gebruikten, lijkt het niet zinvol om hiervoor te screenen als middel ten behoeve van primaire dan wel secundaire preventie.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2012;113:270-78)