Met behulp van het Parkinson’s Progression Markers Initiative-cohort onderzochten dr. Kim en collega’s of meer beweging van de patiënt de negatieve associatie van ApoE4 met longitudinale cognitieve veranderingen bij de vroege ziekte van Parkinson (PD) kan tegengaan. Ook trachtten zij het ziektespecifieke mechanisme bloot te leggen dat de voordelen van fysieke activiteit zou kunnen verklaren.
Deelnemers aan dit cohort rapporteerden hun fysieke activiteit volgens de Physical Activity Scale of the Elderly. Met de Montreal Cognitive Assessment (MoCA) werd jaarlijks hun cognitieve functie gemeten. Op jaar 2 en 4 werd een dopamine transporter (DAT) beeldvorming uitgevoerd. De interactieve associaties tussen lichamelijke activiteit en het ApoE4 allel werden beoordeeld op de longitudinale veranderingen in MoCA scores en striatale DAT activiteiten.
LICHAMELIJKE ACTIVITEIT
In totaal werden 173 vroege PD-patiënten (leeftijd 63,3±10,0 jaar; 27% ApoE4-dragers) geïncludeerd. Patiënten met een ApoE4-allel vertoonde een steiler tempo van cognitieve achteruitgang dan patiënten zonder het ApoE4 allel (schatting -1,33; 95%-BI: -2,12 tot -0,47; p=0,002). Lichamelijke activiteit was in staat om ApoE4-gerelateerde cognitieve achteruitgang significant te vertragen (schatting 0,007; 95%-BI: 0,003 tot 0,011; p=0,001). Er werd geen significante interactie gevonden tussen lichamelijke activiteit en het ApoE4-allel met betrekking tot de verandering in striatale DAT activiteiten.
CONCLUSIE
Verhoogde lichamelijke activiteit verminderde de ApoE4-gerelateerde kwetsbaarheid voor vroege cognitieve achteruitgang bij PD-patiënten. Dit beschermende effect leek niet gemedieerd te worden door de striatale dopaminerge functie.
Referentie