TNN - jaargang 121, nummer 2, april 2020
dr. E.A.J. Willemse , drs. I.M.W. Verberk , prof. dr. ir. C.E. Teunissen
Neurofilamenten zijn de intermediaire filamenten van het neuronaal cytoskelet die vrijkomen in de hersenvloeistof en het bloed als axonen beschadigd raken. Neurofilament lichte keten (NfL) blijkt bij diverse neurologische aandoeningen een goede biomarker in hersenvloeistof te zijn voor axonale schade. Het bepalen van NfL als biomarker kan helpen bij zowel het stellen van de diagnose en prognose, als het bepalen van de respons op behandeling bij een breed scala aan aandoeningen waarbij axonale schade optreedt, zoals inflammatoire, neurodegeneratieve, traumatische, infectieuze of ischemische neurologische condities. Nauwkeurige meting van NfL in bloed is pas recentelijk mogelijk geworden na de ontwikkeling van de NfL-test op ultragevoelige ‘single molecule array’-technologie. De NfL-concentratie in bloed correleert sterk met de concentratie in hersenvloeistof. Aangezien het mogelijk is om de NfL-concentratie in bloed herhaaldelijk te meten doordat bloedafname laag-invasief en eenvoudig is, kan aan de hand van de NfL-concentratie in bloed de ziekteprogressie worden gevolgd. De beoogde toepassing van NfL als een bloedbiomarker voor een breed scala aan neurologische ziekten biedt interessante mogelijkheden voor de diagnostiek, het bepalen van de prognose en het monitoren van de therapierespons.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2020;121(2):47–52)
Lees verderTNN - jaargang 121, nummer 2, april 2020
drs. E.H. Witvoet , G.M. van der Star , drs. M.H.J. Pruppers , prof. dr. N.C. Notermans
Polyneuropathie is een veelvoorkomend ziektebeeld met een prevalentiecijfer van ongeveer 260.000 patiënten in Nederland. Een van de oorzaken die nog onvoldoende wordt (h)erkend is IgM ‘monoclonal gammopathy of undetermined significance’ (MGUS). Dit betreft de productie van een abnormaal IgM-immuunglobuline dat afkomstig is van een kloon van een plasmacel. De meerderheid van de patiënten met een IgM-MGUS-polyneuropathie ervaart grote problemen en beperkingen in het dagelijks leven, waarvoor hulpmiddelen noodzakelijk zijn.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2020;121(2):53–7)
Lees verderTNN - jaargang 121, nummer 1, februari 2020
dr. E.M.M. Strijbis , dr. J. Helfferich , drs. M. Hunfeld , dr. R.F. Neuteboom , prof. dr. O.F. Brouwer , dr. C.M Hartdorff , dr. M.W. Alsem , dr. D.P. Bakker
Het ziektebeeld acute ‘flaccid’ myelitis (AFM) kenmerkt zich door snel progressieve, ernstige en asymmetrische motorische uitvalsverschijnselen en is het gevolg van beschadiging van motorische voorhoorncellen in het ruggenmerg en de hersenstam. Het ziektebeeld kan gepaard gaan met hersenzenuwuitval en respiratoire insufficiëntie. AFM is geassocieerd met verschillende virussen, de laatste jaren steeds vaker met enterovirus D68 en A71. De symptomen komen grotendeels overeen met de verlammingsziekte veroorzaakt door het poliovirus. In de differentiaaldiagnose horen Guillain-Barrésyndroom en myelitis transversa.
Dit artikel beschrijft een 7-jarig meisje dat enkele dagen na een bovensteluchtweginfectie AFM ontwikkelde geassocieerd met enterovirus D68 (EV-D68). Deze diagnose werd gesteld op basis van het klinisch beeld, typische bevindingen op MRI en het aantonen van EV-D68 in neus-keelspoelsel.
In Nederland is met EV-D68 geassocieerde AFM nog een zeldzame aandoening die in de afgelopen 2,5 jaar bij 4 kinderen gediagnosticeerd is. Wereldwijd wordt een toename van de incidentie gezien met een piek in de herfstmaanden. Mede gezien de ernst van het klinisch beeld is nationale registratie van patiënten met AFM en surveillance van EV-D68 dringend gewenst. Een effectieve therapie ontbreekt, maar uit onderzoek bij muizen blijkt dat vroege behandeling met immuunglobulinen mogelijk een gunstig effect heeft op de ernst van de paresen. De prognose voor herstel is slecht.
Sinds het vrijwel uitroeien van het poliovirus zijn Nederlandse revalidatiecentra niet meer toegerust voor klinische revalidatie van beademde patiënten.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2020;121(1):4–10)
Lees verderTNN - jaargang 120, nummer 6, december 2019
dr. G. Hageman , dr. M.E. de Koning , dr. G. Roks , dr. J. Nihom , prof. dr. J. van der Naalt
Jaarlijks bezoeken in Nederland bijna 100.000 mensen van 65 jaar of ouder een afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) na een valongeval. Ongeveer de helft van hen wordt in het ziekenhuis opgenomen. Bij 15% van alle valongevallen bij ouderen is sprake van traumatisch hoofdletsel. Dit artikel beschrijft een onderzoek bij 211 ouderen met licht traumatisch hoofdletsel na een val, die zich presenteerden op de SEH van 1 van de 3 deelnemende Nederlandse ziekenhuizen. In dit artikel worden de traumamechanismen en de rol van onderliggende oorzaken zoals medicatiegebruik en comorbiditeit beschreven. Verder wordt ingegaan op mogelijke preventieve maatregelen voor ouderen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(6):207–11)
Lees verderTNN - jaargang 120, nummer 5, oktober 2019
dr. T.H.P. Draak , dr. B.T.A. de Greef , prof. dr. C.G. Faber , prof. dr. I.S.J. Merkies
De laatste jaren worden de nadelen van het enkel kijken naar statistische significantie meer en meer bekend bij zowel onderzoekers als clinici. Steeds vaker wordt daarom ook gevraagd naar de klinische relevantie van onderzoeksresultaten. In de praktijk blijkt echter dat veel neurologen moeite hebben met het op een juiste manier interpreteren van de klinische relevantie van onderzoeksresultaten of het zelf opstellen van klinisch relevante uitkomstmaten voor hun trials. Een in de literatuur steeds meer opkomende term voor het bepalen van klinische relevantie is de ‘minimum clinically important difference’ (MCID), oftewel het kleinst mogelijke verschil dat klinisch belangrijk is. Dit artikel is een handreiking om meer grip te krijgen op deze term. De ontstaanswijze en ontwikkeling, de methoden hoe een MCID op te stellen en de bijbehorende valkuilen worden beschreven. Ten slotte wordt het gebruik van de MCID in de dagelijkse praktijk en bij het opzetten en kritisch beoordelen van trials besproken.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(5):167–73)
TNN - jaargang 120, nummer 4, augustus 2019
S.M. Uniken Venema , dr. E.M. Vriens , dr. S.F.T. Thijsen
Als gevolg van het vaccineren tegen Haemophilus influenzae, Neisseria meningitidis en Streptococcus pneumoniae daalt het aantal patiënten met een bacteriële meningitis in Nederland. Hierdoor is een lichte stijging te zien in het aandeel van L. monocytogenes als verwekker van bacteriële meningitis bij volwassenen. Deze ontwikkeling onderstreept het belang van de huidige richtlijn om bij verdenking op bacteriële meningitis laagdrempelig antibiotica tegen L. monocytogenes te geven. Bij patiënten met een verhoogd risico op een invasieve L. monocytogenes-infectie, zoals ouderen, immuungecompromitteerde patiënten en patiënten met kanker, adviseren we om L. monocytogenes in de differentiaaldiagnose op te nemen, hier diagnostiek naar te doen en eventueel gericht te behandelen wanneer deze patiënten zich presenteren met sepsis zonder bekende oorzaak.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(4):128-32)
TNN - jaargang 120, nummer 3, juni 2019
prof. dr. Y.A.L. Pijnenburg
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(3):85–6)
Lees verder