TNN - jaargang 124, nummer 2, april 2023
drs. A.H.P. Schalkwijk , dr. S. Akoudad , dr. G.J.R. Luijckx , dr. M. Uyttenboogaart
Cervicale arteriële dissectie is een belangrijke oorzaak van herseninfarcten, met name bij jongere mensen. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de medicamenteuze behandeling van een cervicale arteriële dissectie. Het toedienen van intraveneuze trombolyse in de acute fase van het herseninfarct is veilig gebleken. In 2 gerandomiseerde trials en meerdere observationele studies werden geen wezenlijke verschillen gevonden tussen therapeutische antistolling en trombocytenaggregatieremmers wat betreft veiligheid en effectiviteit in de preventie van een herseninfarct bij een cervicale arteriële dissectie. Derhalve wordt een trombocytenaggregatieremmer als profylaxe geadviseerd. In specifieke situaties, zoals recidiverende ischemie of de aanwezigheid van een ‘floating’ trombus, kan hier vanaf worden geweken.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2023;124(2):69–75)
Lees verderTNN - jaargang 124, nummer 1, februari 2023
drs. L. Remijn-Nelissen , dr. M.R. Tannemaat , prof. dr. J.J.G.M. Verschuuren
Myasthenia gravis is een zeldzame aandoening, waarbij antilichamen zich binden aan acetylcholinereceptoren of aan functioneel verwante moleculen op de postsynaptische membraan van de neuromusculaire overgang. Ondanks behandeling met symptomatische geneesmiddelen (zoals pyridostigmine), steroïdsparende immunosuppressiva, intraveneuze immunoglobulinen, plasmaferese en thymectomie, blijft een groot deel van de patiënten langdurig afhankelijk van corticosteroïden. Nieuwe inzichten in de pathofysiologie hebben geleid tot nieuwe (potentiële) behandelopties die gericht zijn tegen B- en T-cellen, de complementcascade, de neonatale Fc-receptor en cytokinen die geassocieerd zijn met de productie van antilichamen. Rituximab, een anti-CD20-antilichaam, is een effectieve behandeling voor patiënten met ‘muscle specific kinase’-myasthenia gravis. Eculizumab (een complementremmer) en efgartigimod (een FcRn-blokker) zijn recentelijk goedgekeurd voor de behandeling van anti-acetylcholinereceptor-positieve, gegeneraliseerde myasthenia gravis. De toepassing in de klinische praktijk zal naar verwachting echter beperkt zijn, als gevolg van de hoge kosten die deze middelen met zich meebrengen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2023;124(1):13–21)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 8, december 2022
dr. J.L.M. Jongen , drs. P. Mutsaers , dr. M. Geurts
Chimere antigeenreceptor (CAR) T-celtherapie is een vorm van immunotherapie waarbij lichaamseigen T-cellen van de patiënt worden bewerkt met als doel kankercellen te herkennen en vernietigen. Het is een van de grootste doorbraken van de laatste jaren in de hemato-oncologie. Met CAR T-celtherapie worden (langdurige) responsen gezien bij patiënten met refractair of recidief acute lymfatische leukemie of een tweede recidief diffuus grootcellig B-cellymfoom, patiëntengroepen waarvoor vroeger geen behandelopties meer waren. CAR T-celtherapie gaat evenwel gepaard met een aanzienlijke kans (30–60%) op neurotoxiciteit, zich meestal uitend als afasie en encefalopathie. Dit wordt ‘immune effector cell associated neurotoxicity syndrome’ (ICANS) genoemd. Alhoewel deze neurotoxiciteit zeer ernstig kan zijn, is het uiteindelijke beloop meestal gunstig, met vooralsnog geen aanwijzingen voor cerebrale restschade op middellange termijn. ICANS wordt primair behandeld met corticosteroïden.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(8):367–74)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 7, november 2022
prof. dr. C.G.M. Meskers , prof. dr. V. de Groot , prof. dr. A.C.H. Geurts
Spasticiteit is een veelvoorkomend probleem bij patiënten met centraal neurologische aandoeningen. Behandeling vraagt een zorgvuldige analyse en afweging. De diagnostiek, indicatiestelling, behandeling en evaluatie van spasticiteit worden echter nog gehinderd door gebrek aan uniformiteit in definitie, terminologie, meetmethoden en uitkomstmaten. Het begrip ‘spasticiteit’ verwijst in engere zin naar toegenomen spieractivatie bij snelheidsafhankelijke passieve rek, maar dit is slechts 1 aspect van de ‘spastische parese’ zoals deze zich klinisch manifesteert. Het is bovendien essentieel om onderscheid te maken in neurale en niet-neurale componenten die bijdragen aan toegenomen gewrichtsweerstand: alleen de neurale componenten kunnen medicamenteus worden beïnvloed. Het verschijnen van ‘evidence-based’ behandelrichtlijnen draagt bij aan zinvolle diagnostiek en behandeling van spasticiteit. Dit artikel biedt een overzicht van de huidige consensus omtrent medicamenteuze behandeling in het bredere perspectief van de hulpvraag van de patiënt.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(7):313–20)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 6, oktober 2022
M. Gashi BSc, drs. L.R. van den Bersselaar , dr. L. Heytens , dr. M.M.J. Snoeck , dr. N.C. Voermans
Anesthesie voor patiënten met een neuromusculaire aandoening is complex en risicovol. Veel neuromusculaire aandoeningen zijn multisysteemaandoeningen waarbij sprake is van respiratoire en/of cardiale betrokkenheid, metabole stoornissen, een moeilijke luchtweg en een veranderde farmacodynamiek van opiaten, sedativa en spierverslappers. De literatuur over dit onderwerp is veelal beperkt tot publicaties in anesthesiologische tijdschriften. Tijdens de 259th European Neuromuscular Centre International Workshop on Anaesthesia and Neuromuscular disorders hebben 30 experts op het gebied van anesthesiologie, neuromusculaire aandoeningen en genetica een ‘consensus statement’ opgesteld met aanbevelingen voor anesthesie en de perioperatieve zorg voor patiënten met een neuromusculaire aandoening. Een multidisciplinaire preoperatieve beoordeling door anesthesiologen, cardiologen, longartsen, chirurgen, genetici, en neurologen, afhankelijk van de specifieke gegevens per patiënt, is essentieel. Succinylcholine dient te worden vermeden, vanwege het verhoogde risico op rabdomyolyse en/of hyperkaliëmie, of myotone reacties. De dosis van de niet-depolariserende spierverslappers moet worden verlaagd en het effect worden gedoseerd door monitoring van de neuromusculaire functie. Patiënten met varianten in de genen RYR1, CACNA1S en STAC3 hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van een maligne hyperthermiereactie bij blootstelling aan succinylcholine en/of dampvormige anesthetica. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van aanbevelingen voor anesthesie bij patiënten met verschillende neuromusculaire aandoeningen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(6):263–75)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 4, june 2022
dr. L.A. Wilbrink , drs. R.B. Brandt , Prof, dr. F. Huygen , prof. dr. M.D. Ferrari , dr. W. Mulleners , dr. R. Fronczek
Clusterhoofdpijn is een relatief zeldzame, primaire hoofdpijn met frequente, kortdurende (15 min-3 uur) aanvallen van extreme unilaterale pijn rondom, achter of naast 1 oog, ipsilaterale autonome verschijnselen in het gelaat en/of bewegingsdrang. Bij episodische clusterhoofdpijn komen de aanvallen in clusters van enkele weken tot maanden afgewisseld met aanvalsvrije perioden van enkele maanden tot jaren. Bij chronische clusterhoofdpijn ontbreken de aanvalsvrije perioden of duren deze maximaal 3 maanden. Aanvallen kunnen effectief worden bekort met sumatriptan 6 mg subcutaan of 100% zuurstof 7–12 l/min gedurende 15 minuten met een ‘non-rebreathing’-masker. Tegelijkertijd dient ook profylactische behandeling te worden gestart om aanvallen te voorkomen. Eerste keus is verapamil 120 mg zo nodig langzaam titreren tot maximaal 960 mg daags onder ECG-controle. Tweede keus zijn topiramaat en (voor chronische clusterhoofdpijn) lithium. Bij de episodische vorm is een injectie ter plekke van de nervus occipitalis major eenzijdig aan de zijde van de clusterhoofdpijn met een corticosteroïd vaak erg effectief. Stimulatie van deze zenuw (dubbelzijdig) kan aanvallen voorkomen bij chronische clusterhoofdpijn.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(4):158–67)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 4, june 2022
dr. J.A. Carpay
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(4):156–7)
Lees verder