TNN - jaargang 116, nummer 2, juni 2015
S. Immenga , dr. N.A. Bakker , dr. M. Wagemakers , prof. dr. J.M.C. van Dijk , dr. J.D.M. Metzemaekers
In dit artikel beschrijven wij onze ervaring met microvasculaire decompressie bij patiënten met trigeminus neuralgie met lange termijn follow-up. Doel van het retrospectieve onderzoek was het kwantificeren en analyseren van het behandelresultaat na een microvasculaire decompressie bij patiënten met trigeminus neuralgie die in de periode 1983–2008 geopereerd werden in het Universitair Medisch Centrum Groningen. Alle primaire en secundaire microvasculaire decompressies uitgevoerd in de periode 1983–2008 werden geïncludeerd. Ter follow-up werden de patiënten telefonisch benaderd, waarbij gestandaardiseerd werd geïnformeerd naar het verloop van de pijnklachten postoperatief. Middels statusonderzoek en vervolgens een multivariate Cox regressieanalyse werden factoren onderzocht die mogelijk het succes van de operatie hebben beïnvloed. Na één jaar was 86,2% van de 294 primaire operaties succesvol; na 10 jaar was dit 68,3% en na 25 jaar 65,7%. Uit de multivariate Cox-regressieanalyse blijkt dat het succes direct postoperatief significant het succes op de lange termijn voorspelde. Voorgaande neurodestructieve ingrepen beïnvloeden de succeskans niet. De prevalentie van ernstige algemene complicaties na een craniotomie was <1%. De prevalentie van ernstige uitval van de nervus trigeminus was 2,4%. Er was geen mortaliteit in de serie. De resultaten van dit onderzoek bevestigen de effectiviteit van de microvasculaire decompressie op de lange termijn met daarbij een lage kans op complicaties. Deze resultaten onderbouwen het beleid van de afdeling neurochirurgie van het Universitair Medisch Centrum Groningen om patiënten met primaire trigeminusneuralgie en weinig comorbiditeit primair een microvasculaire decompressie aan te bieden.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2015(2);116:79-86)
TNN - jaargang 116, nummer 1, maart 2015
J. De Vlieger , prof. dr. F. Van Calenbergh , prof. dr. J. van Loon , prof. dr. B. Depreitere , dr. M. Didgar , prof. dr. B. Nuttin , prof. dr. J. Goffin , prof. dr. S. De Vleeschouwer
Een thalamische hersenbloeding is een ernstige aandoening met een hoge mortaliteit en een belangrijke morbiditeit. Klinisch wordt deze entiteit gekenmerkt door contralaterale sensibele stoornissen, vaak geassocieerd met een contralateraal motorisch hemibeeld en zeldzamer hemianopsie. Bij grote hematomen en/of intraventriculaire doorbraak is er vaak een verminderd bewustzijn. Bij jonge patiënten dient men, meer dan bij de oudere populatie, te denken aan vasculaire malformaties als mogelijk onderliggende oorzaak. Acute therapeutische opties zijn relatief beperkt en hebben vooral betrekking op bloeddrukbeleid, eventuele stollingscorrectie en, bij intraventriculaire doorbraak of hydrocefalie, het plaatsen van een externe ventriculaire katheter. Andere chirurgische ingrepen worden slechts zelden uitgevoerd. Endoscopische hematoomevacuatie en intraventriculaire trombolyse-instillatie, endoscopische derde ventriculostomie of endoscopische evacuatie van intraventriculair bloed bij intraventriculaire doorbraak hebben tot nu toe slechts een beperkt en onduidelijk effect op de klinische evolutie en outcome van deze aandoening.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2015;116:28-25)
TNN - jaargang 115, nummer 4, december 2014
G.J.M. Rutten , dr. G. Kristo , W. Pigmans , dr. J. Peluso , dr. H.B. Verheul
Kennis van de subcorticale (functionele) anatomie is belangrijk bij de planning en uitvoering van hersenoperaties. ‘Diffusion tensor imaging’-tractografie is een non-invasieve ‘magnetic resonance imaging’-techniek die de grotere wittebaansystemen kan visualiseren en waarvan de informatie (genavigeerd) gebruikt kan worden tijdens de operatie. In dit artikel beschrijven we onze ervaringen met het opzetten van het logistieke traject dat nodig is om tractografie beschikbaar te maken voor in principe iedere hersenoperatie. Op basis van de ervaringen bij 100 patiënten concluderen we dat ‘diffusion tensor imaging’-tractografie een waardevolle aanvulling is op de dagelijkse neurochirurgische praktijk. Wegens de complexiteit van de methode adviseren wij dat de analyse wordt gedaan door mensen die hiervoor specifiek getraind zijn en dit frequent blijven doen.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2014;115:204-11)
TNN - jaargang 115, nummer 3, september 2014
dr. A.J. Colon , G.L. Wagner , prof. dr. P.A.J.M. Boon , prof. dr. V. Visser-Vandewalle , dr. J.T.A. Dings , O.E.M.G. Schijns
Patiënten met mogelijk operabele refractaire epilepsie kunnen na uitvoerig vooronderzoek in aanmerking komen voor S-EEG indien niet op andere wijze een besluit genomen kan worden. Data van patiënten die in MUMC+ en Kempenhaeghe S-EEG ondergingen gedurende 2008 tot en met 2011 werden prospectief verzameld. Er zijn 24 procedures bij 23 patiënten verricht, leidend tot zeventien operaties. Hiervan resulteerde 71% in het verdwijnen van de epileptische aanvallen, (al ontstonden bij één patiënt niet-epileptische aanvallen), bij 18% is een forse aanvalsreductie bereikt, bij 6% (één operatie) veranderde de aanvalsfrequentie niet. Bij 6% bestaat onzekerheid over de uitkomst.Bij vijf van de registraties (21%) trad een passagère complicatie op. Bij één patiënt een heesheid, mogelijk ten gevolge van de intubatie, en bij één patiënt een drukneuropathie van de nervus ulnaris. Direct aan S-EEG gerelateerde complicaties traden op bij drie van de registraties (13%). Blijvende complicaties zijn niet opgetreden. Bij twee patiënten ontstond onzekerheid of er toch sprake is van genetisch bepaalde epilepsie. Een gendefect is hierbij niet gevonden. We kunnen concluderen dat S-EEG een waardevolle aanvulling is bij beoordeling van mogelijke operabiliteit van medicatie resistente epilepsiepatiënten. Het blijkt, mits nauwkeurig uitgevoerd, ook een veilige onderzoeksmethode te zijn.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2014;115:137-46)
TNN - jaargang 115, nummer 2, juni 2014
A. Kronenburg , dr. A. van der Zwan , prof. dr. K.P.J. Braun , prof. dr. L. Regli , prof. dr. B.N.M. van Berckel , prof. dr. C.J.M. Klijn
Moyamoya vasculopathie is een zeldzame cerebrovasculaire aandoening met een onbekende etiologie die wordt gekenmerkt door een progressieve, bilaterale stenose van het distale gedeelte van de arteria carotis interna en van de proximale arteria cerebri anterior en media. Patiënten presenteren zich meestal met een ‘transient ischaemic attack’, herseninfarct of, meer zeldzaam, met een intracerebrale bloeding. Daarnaast kunnen er cognitieve stoornissen bestaan. Hoewel deze zeldzame aandoening voornamelijk in Oost-Azië voorkomt, wordt moyamoya steeds vaker gediagnosticeerd in de westerse wereld, vooral bij kinderen en jong volwassenen. Gerandomiseerde klinische trials ontbreken, maar er zijn sterke aanwijzingen dat neurochirurgisch ingrijpen door middel van directe, indirecte of gecombineerde revascularisatie de cerebrale perfusie verbetert en de kans op herseninfarcten verkleint. Herkenning van deze zeldzame progressieve intracraniële vaatziekte is belangrijk voor tijdige verwijzing naar een vasculair neurochirurgisch centrum.(Tijdschr Neurol Neurochir 2014;115:77-85)
Lees verderTNN - jaargang 115, nummer 1, maart 2014
dr. J.V. Smit , ir. B.R. Plantinga , dr. M.L.F. Janssen , dr. L. Ackermans , dr. M. Oosterloo , dr. A. Duits , dr. A.F.G. Leentjens , dr. V. van Kranen-Mastenbroek , prof. dr. JJ. Van Overbeeke , prof. dr. Y. Temel
Diepe hersenstimulatie (‘deep brain stimulation’; DBS) is een behandeling waarbij stereotactisch geplaatste elektroden elektrische pulsen afgeven in het brein. De elektrische stimulatie beïnvloedt de (pathologische) activiteit van de aangrenzende axonen, somata en dendrieten. Nadat patiënten met de ziekte van Parkinson en essentiële tremor succesvol werden behandeld met DBS, is veel onderzoek gedaan naar de toepassing bij de behandeling van andere neurologische en psychiatrische aandoeningen. Deze onderzoeken resulteerden in een uitbreiding van het indicatiegebied voor DBS. Met zorgvuldige patiëntenselectie en een zorgvuldige keuze van implantatiegebied en stimulatieparameters kan DBS effectief zijn bij de behandeling van patiënten met verschillende neurologische en psychiatrische aandoeningen. Voor een verdere ontwikkeling van deze techniek is grondig preklinisch en klinisch onderzoek nodig, evenals verdere uitwerking van medisch-ethische overwegingen.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2014;115:20-5)
TNN - jaargang 114, nummer 4, december 2013
R. Bartels