TNN - jaargang 122, nummer 6, oktober 2021
drs. S. van Amerongen , prof. dr. Y.A.L. Pijnenburg , prof. dr. P. Scheltens , dr. E.G.B. Vijverberg
Traumatisch hoofd-hersenletsel is een risicofactor voor het ontwikkelen van bepaalde neurodegeneratieve aandoeningen. Recidiverend hoofdletsel, bijvoorbeeld in sport, is sterk geassocieerd met een specifieke neurodegeneratieve aandoening: chronische traumatische encefalopathie (CTE). CTE is een post-mortem neuropathologische diagnose en wordt klinisch mogelijk gekenmerkt door verschillende cognitieve, neuropsychiatrische en motorische symptomen. Dit artikel geeft een overzicht van het diagnostisch proces bij een patiënt met een vermoeden op CTE, door meer inzicht te geven in de pathofysiologie, klinische presentatie en potentiële diagnostische biomarkers. Op dit moment kan de diagnose CTE niet worden gesteld tijdens het leven en ontbreken definitieve klinische criteria. Prospectief vervolgonderzoek moet in de toekomst antwoorden geven op de vele vragen rondom de neurodegeneratieve aandoening CTE.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2021;122(6):281-9)
Lees verderTNN - jaargang 122, nummer 6, oktober 2021
dr. P.E. Vos
Er is publieke bezorgdheid over een nieuw ziektebeeld. Het artikel van Van Amerongen et al. van het Alzheimercentrum over het epidemisch voorkomen van chronische traumatische encefalopathie (CTE) als gevolg van hoofdtrauma’s verschijnt geen minuut te vroeg!
De voorzichtige boodschap die Van Amerongen et al. presenteren is dat mensen met repetitieve trauma capites, (micro)structurele hersenafwijkingen vertonen en een risico lopen op een unieke neurodegeneratieve aandoening: CTE. De klinische kenmerken, gevat onder de noemer ‘traumatisch encefalopathiesyndroom’, verschillen van bekende neurodegeneratieve aandoeningen, terwijl CTE pathologisch zowel verschillen als overeenkomsten met de ziekte van Alzheimer vertoont.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2021;122(6):279-80)
Lees verderTNN - jaargang 122, nummer 4, juni 2021
drs. S.E.M. Ten Holter , prof. dr. J. Booij , dr. F.J.A. Meijer , prof. dr. T. van Laar , dr. B. Post
De ziekte van Parkinson is een klinische diagnose. De kern van de diagnostiek is het klinisch vaststellen van bradykinesie en rigiditeit en/of tremor. Hiernaast kan aanvullende diagnostiek nodig zijn om andere oorzaken uit te sluiten, of voor ondersteuning bij klinische twijfel. In dit artikel wordt toegelicht wanneer welk onderzoek van meerwaarde kan zijn. Dit is gebaseerd op de module Diagnostiek in de recent verschenen Nederlandse multidisciplinaire richtlijn Ziekte van Parkinson.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2021;122(4):161-8)
Lees verderTNN - jaargang 122, nummer 1, februari 2021
dr. B.J. Emmer , prof. dr. C.B.L.M. Majoie
TNN - jaargang 122, nummer 1, februari 2021
drs. F.M.E. Pinckaers , drs. F.A.V. Pirson , drs. S.G.L. Thielemans , prof. dr. R.J. van Oostenbrugge , prof. dr. R. Lemmens , dr. A.A. Postma
Conventionele beeldvorming met non-contrast-CT speelt al jaren een belangrijke rol in de diagnostiek van het herseninfarct. Het faciliteert snelle besluitvorming rondom intraveneuze trombolyse en kan in de acute setting de work-up versnellen bij bijvoorbeeld het aantonen van een ‘hyperdense vessel sign’. De standaardcombinatie met CT-angiografie is niet alleen van belang voor de besluitvorming tot endovasculaire behandeling, maar heeft ook prognostische waarde op basis van de beoordeling van de mate van collateralen en fungeert als ‘roadmap’ voor interventionalisten. CT-perfusie (CTP) is een geavanceerdere techniek en kan als surrogaatmarker voor het onderscheid tussen weefsel met reversibele schade (de penumbra) en weefsel met irreversibele schade (de infarctkern) worden gebruikt. Een gunstige perfusiemismatch tussen deze 2 gebieden wordt gebruikt voor de selectie van patiënten voor acute behandeling in het late tijdsinterval. Daarnaast kunnen perfusiebeelden in combinate met CT-angiografie de detectie van intracerebrale occlusies vergemakkelijken. Voor adequaat gebruik van CTP is een correcte technische uitvoering van groot belang. Ook dient men rekening te houden met fout-negatieve en fout-positieve resulaten, waarbij het betrekken van het klinisch beeld immer van belang is. Goede samenwerking tussen radiologen en neurologen en juiste technische en klinische kennis is daarbij essentieel voor correct gebruik in de dagelijkse praktijk. Dit artikel belicht de waarde en de valkuilen van het gebruik van CT in de klinische besluitvorming rondom het herseninfarct.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2021;122(1):27-36)
Lees verderTNN - jaargang 121, nummer 3, juni 2020
prof. dr. R.J. Vermeulen
TNN - jaargang 121, nummer 3, juni 2020
dr. G. Hageman , dr. J. Nihom , dr. Z. Metting , dr. A. Verrips , prof. dr. J. van der Naalt
Dit artikel geeft een overzicht van de literatuur over de rol van biomarkers als voorspeller voor CT-afwijkingen en van klinische uitkomst na hersenletsel bij kinderen. Bij kinderen zijn de klinische verschijnselen na een licht traumatisch hoofd/hersenletsel geen betrouwbare voorspellers voor een intracraniële traumatische afwijking. De vraag is of biomarkers wel CT-afwijkingen kunnen voorspellen. Dat zou bijdragen aan een reductie van het aantal CT-scans en van de stralingsbelasting. Met gebruik van leeftijdsafhankelijke afkapwaarden blijken S-100 β en ‘ubiquitin c-terminal hydrolase’ (UCH-L1) en in mindere mate ‘glial fibrillary acidic protein’ (GFAP) goede voorspellers voor een negatieve CT-scan. GFAP en UCH-L1 zijn daarnaast veelbelovend als voorspellers voor intracraniële CT-afwijkingen bij kinderen met een licht traumatisch hoofd/hersenletsel. Deze biomarkers correleren ook met de klinische verschijnselen van het hersenletsel en de MRI-afwijkingen. Ook komt de rol van biomarkers aan bod bij kinderen met ernstiger hersenletsel als betrouwbare voorspellers van de uitkomst. Implementatie van combinaties van biomarkers in de diagnostiek van traumatisch hoofdletsel bij kinderen dient een tweeledig doel: betere voorspelling van de uitkomst én het realiseren van minder CT-scans.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2020;121(3):130–5)