TNN - jaargang 122, nummer 7, november 2021
dr. G. Hageman , dr. M.M. van Eijck , dr. G. Roks , dr. J. Nihom
Bij meer dan 80% van de mensen die met een licht traumatisch hoofdletsel (LTH) de afdeling Spoedeisende Hulp bezoeken, wordt een CT-scan gemaakt. De meeste patiënten met LTH hebben een niet-afwijkende CT-scan van de hersenen; bij 8–15% worden traumatische afwijkingen gevonden. Na 6 maanden heeft circa 40% van de patiënten echter nog posttraumatische klachten. Traumatisch axonaal letsel (TAI) kan echter niet met een CT-scan worden aangetoond en slechts in beperkte mate met conventionele MRI-opnames. In dit literatuuroverzicht wordt ‘diffusion tensor imaging’ (DTI) beschreven, een geavanceerde MRI-techniek die zeer gevoelig is voor microstructurele afwijkingen en wel in staat is om TAI aan te tonen. De fractionele anisotropie (FA), de meest gebruikte maat bij DTI, kan in de eerste maand na een LTH zowel – tijdelijk – verhoogd als verlaagd zijn. Bij DTI na een maand is er een correlatie tussen een verminderde FA en persisterende posttraumatische klachten of bevindingen bij neuropsychologisch onderzoek. Het corpus callosum, corona radiata en capsula interna zijn het frequenst aangedaan. Persisterende posttraumatische klachten worden echter mede veroorzaakt door andere (pre-existente) factoren, zodat de prognostische waarde van DTI nog beperkt is. In afwachting van goed opgezette, longitudinale studies is introductie van DTI-MRI in de klinische praktijk nog niet geïndiceerd.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2021;122(7):338–47)
Lees verderTNN - jaargang 122, nummer 6, oktober 2021
drs. S. van Amerongen , prof. dr. Y.A.L. Pijnenburg , prof. dr. P. Scheltens , dr. E.G.B. Vijverberg
Traumatisch hoofd-hersenletsel is een risicofactor voor het ontwikkelen van bepaalde neurodegeneratieve aandoeningen. Recidiverend hoofdletsel, bijvoorbeeld in sport, is sterk geassocieerd met een specifieke neurodegeneratieve aandoening: chronische traumatische encefalopathie (CTE). CTE is een post-mortem neuropathologische diagnose en wordt klinisch mogelijk gekenmerkt door verschillende cognitieve, neuropsychiatrische en motorische symptomen. Dit artikel geeft een overzicht van het diagnostisch proces bij een patiënt met een vermoeden op CTE, door meer inzicht te geven in de pathofysiologie, klinische presentatie en potentiële diagnostische biomarkers. Op dit moment kan de diagnose CTE niet worden gesteld tijdens het leven en ontbreken definitieve klinische criteria. Prospectief vervolgonderzoek moet in de toekomst antwoorden geven op de vele vragen rondom de neurodegeneratieve aandoening CTE.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2021;122(6):281-9)
Lees verderTNN - jaargang 122, nummer 6, oktober 2021
dr. P.E. Vos
Er is publieke bezorgdheid over een nieuw ziektebeeld. Het artikel van Van Amerongen et al. van het Alzheimercentrum over het epidemisch voorkomen van chronische traumatische encefalopathie (CTE) als gevolg van hoofdtrauma’s verschijnt geen minuut te vroeg!
De voorzichtige boodschap die Van Amerongen et al. presenteren is dat mensen met repetitieve trauma capites, (micro)structurele hersenafwijkingen vertonen en een risico lopen op een unieke neurodegeneratieve aandoening: CTE. De klinische kenmerken, gevat onder de noemer ‘traumatisch encefalopathiesyndroom’, verschillen van bekende neurodegeneratieve aandoeningen, terwijl CTE pathologisch zowel verschillen als overeenkomsten met de ziekte van Alzheimer vertoont.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2021;122(6):279-80)
Lees verderTNN - jaargang 122, nummer 4, juni 2021
drs. S.E.M. Ten Holter , prof. dr. J. Booij , dr. F.J.A. Meijer , prof. dr. T. van Laar , dr. B. Post
De ziekte van Parkinson is een klinische diagnose. De kern van de diagnostiek is het klinisch vaststellen van bradykinesie en rigiditeit en/of tremor. Hiernaast kan aanvullende diagnostiek nodig zijn om andere oorzaken uit te sluiten, of voor ondersteuning bij klinische twijfel. In dit artikel wordt toegelicht wanneer welk onderzoek van meerwaarde kan zijn. Dit is gebaseerd op de module Diagnostiek in de recent verschenen Nederlandse multidisciplinaire richtlijn Ziekte van Parkinson.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2021;122(4):161-8)
Lees verderTNN - jaargang 122, nummer 1, februari 2021
drs. F.M.E. Pinckaers , drs. F.A.V. Pirson , drs. S.G.L. Thielemans , prof. dr. R.J. van Oostenbrugge , prof. dr. R. Lemmens , dr. A.A. Postma
Conventionele beeldvorming met non-contrast-CT speelt al jaren een belangrijke rol in de diagnostiek van het herseninfarct. Het faciliteert snelle besluitvorming rondom intraveneuze trombolyse en kan in de acute setting de work-up versnellen bij bijvoorbeeld het aantonen van een ‘hyperdense vessel sign’. De standaardcombinatie met CT-angiografie is niet alleen van belang voor de besluitvorming tot endovasculaire behandeling, maar heeft ook prognostische waarde op basis van de beoordeling van de mate van collateralen en fungeert als ‘roadmap’ voor interventionalisten. CT-perfusie (CTP) is een geavanceerdere techniek en kan als surrogaatmarker voor het onderscheid tussen weefsel met reversibele schade (de penumbra) en weefsel met irreversibele schade (de infarctkern) worden gebruikt. Een gunstige perfusiemismatch tussen deze 2 gebieden wordt gebruikt voor de selectie van patiënten voor acute behandeling in het late tijdsinterval. Daarnaast kunnen perfusiebeelden in combinate met CT-angiografie de detectie van intracerebrale occlusies vergemakkelijken. Voor adequaat gebruik van CTP is een correcte technische uitvoering van groot belang. Ook dient men rekening te houden met fout-negatieve en fout-positieve resulaten, waarbij het betrekken van het klinisch beeld immer van belang is. Goede samenwerking tussen radiologen en neurologen en juiste technische en klinische kennis is daarbij essentieel voor correct gebruik in de dagelijkse praktijk. Dit artikel belicht de waarde en de valkuilen van het gebruik van CT in de klinische besluitvorming rondom het herseninfarct.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2021;122(1):27-36)
Lees verderTNN - jaargang 122, nummer 1, februari 2021
dr. B.J. Emmer , prof. dr. C.B.L.M. Majoie
TNN - jaargang 121, nummer 3, juni 2020
prof. dr. R.J. Vermeulen