Micro-RNA’s (miRNA’s) zijn posttranscriptionele regulatoren van genexpressie, die voornamelijk werken door het target-mRNA plat te leggen. Er zijn een aantal miRNA’s in de cerebrospinale vloeistof (‘cerebrospinal fluid’, CSF) geïdentificeerd die genen controleren die geassocieerd zijn met ubiquitinatie en autofagie. In een nieuwe studie, gepubliceerd in het tijdschrift Neurology, heeft men gekeken naar de longitudinale veranderingen in deze CSF-miRNA’s bij patiënten met matig ernstige ziekte van Parkinson.1
De onderzoekers gebruikten ‘next-generation whole-genome miRNA sequencing’ om CSF-miRNA-expressie te bepalen bij 75 patiënten met de ziekte van Parkinson, na toediening van willekeurig oplopende doses nilotinib. Nilotinib is een tyrosinekinaseremmer die het niveau van CSF-miRNA’s betrokken bij de ziekte van Parkinson afzwakt of omkeert. Tevens werd de longitudinale miRNA-expressie bepaald na dagelijkse toediening van ofwel 150 mg nilotinib, ofwel 300 mg nilotinib gedurende 1 jaar. Deze expressie werd vergeleken met een placebogroep.
Verschillende miRNA’s die wijzen op activering van genen geassocieerd met autofagie en angiogenese waren significant veranderd met nilotinib 300 mg en 150 mg ten opzichte van placebo (zie Figuur 1). Deze veranderingen correleerden ook met de klinische resultaten. In de placebogroep was er een toenamen van 2,39 punten te zien in de ‘Unified Parkinson’s Disease Rating Scale’ (UPDRS)- II+III score gedurende 12 maanden, terwijl deze score met nilotinib (zowel 150 mg als 300 mg) stabiel bleef gedurende dezelfde periode. Er werden geen veranderingen waargenomen in miRNA’s na een enkele dosis nilotinib versus placebo.
FIGUUR 1. Longitudinale expressie van 125 miRNA’s bij placebo, 150 mg nilotinib en 300 mg nilotinib (bron: Fowler et al 2021).
Concluderend kan worden gesteld dat deze studie suggereert dat er sprake is van vasculaire en autofagiedefecten bij de progressie van Parkinson. Toediening van nilotinib keert deze effecten om via wijziging van miRNA-expressie, wat wijst op epigenomische veranderingen die aan de basis kunnen liggen van ziektemodificerende effecten op de lange termijn.
Referentie