TNN - jaargang 123, nummer 7, november 2022
M. Geerts MSc, prof. dr. C.G. Faber , prof. dr. I.S.J. Merkies , dr. J.G.J. Hoeijmakers
Dunnevezelneuropathie is een pijnlijke en vaak invaliderende perifere neuropathie, waarbij autonome stoornissen voor kunnen komen. De diagnose wordt niet altijd direct herkend, doordat bij oriënterend neurologisch onderzoek en zenuwgeleidingsonderzoek vaak geen afwijkingen worden gevonden. De kennis over de diagnostiek, etiologie, pathofysiologie en behandeling van dunnevezelneuropathie neemt toe. Hierdoor hebben we de patiënt steeds meer te bieden.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(7):297–304)
Lees verderTNN - jaargang 120, nummer 5, oktober 2019
dr. T.H.P. Draak , dr. B.T.A. de Greef , prof. dr. C.G. Faber , prof. dr. I.S.J. Merkies
De laatste jaren worden de nadelen van het enkel kijken naar statistische significantie meer en meer bekend bij zowel onderzoekers als clinici. Steeds vaker wordt daarom ook gevraagd naar de klinische relevantie van onderzoeksresultaten. In de praktijk blijkt echter dat veel neurologen moeite hebben met het op een juiste manier interpreteren van de klinische relevantie van onderzoeksresultaten of het zelf opstellen van klinisch relevante uitkomstmaten voor hun trials. Een in de literatuur steeds meer opkomende term voor het bepalen van klinische relevantie is de ‘minimum clinically important difference’ (MCID), oftewel het kleinst mogelijke verschil dat klinisch belangrijk is. Dit artikel is een handreiking om meer grip te krijgen op deze term. De ontstaanswijze en ontwikkeling, de methoden hoe een MCID op te stellen en de bijbehorende valkuilen worden beschreven. Ten slotte wordt het gebruik van de MCID in de dagelijkse praktijk en bij het opzetten en kritisch beoordelen van trials besproken.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(5):167–73)
TNN - jaargang 120, nummer 1, februari 2019
F.J. Reitsma , V.E.J. Delwel , dr. H.R. Antonides , E.J. dos Santos Rubio , R. Steingrover , prof. dr. I.S.J. Merkies
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(1):37–39)
Lees verderTNN - jaargang 116, nummer 1, maart 2015
dr. B.T.A. de Greef , dr. J.G.J. Hoeijmakers , dr. B.A. Brouwer , dr. M.M. Gerrits , prof. dr. I.S.J. Merkies , prof. dr. C.G. Faber
Dunnevezelneuropathie is een aandoening van de dunne zenuwvezels (Aδ – en C-vezels). De aandoening wordt gekarakteriseerd door neuropathische pijn en autonome verschijnselen. Er zijn verschillende aandoeningen bekend die geassocieerd zijn met dunnevezelneuropathie; desondanks wordt bij 24–93% van de patiënten met dunnevezelneuropathie geen onderliggende oorzaak gevonden. Recent is er bij een deel van de patiënten met dunnevezelneuropathie ontdekt dat zij drager zijn van een ‘gain-of-function’- mutatie in het SCN9A-, SCN10A- of SCN11A–gen, respectievelijk coderend voor de Nav1.7-, Nav1.8- en Nav1.9-kanalen. Deze spanningsafhankelijke natriumkanalen komen voor in de perifere zenuwen en dorsale ganglion cellen en zijn verantwoordelijk voor onder andere de pijnsensatie. Mutaties in deze kanalen veroorzaken hyperexcitabiliteit van de dorsale ganglion cellen, waarbij wordt verondersteld dat dit het klinisch beeld van neuropathische pijn en autonome symptomen kan verklaren.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2015;119:5-9)
To provide the best experiences, we and our partners use technologies like cookies to store and/or access device information. Consenting to these technologies will allow us and our partners to process personal data such as browsing behavior or unique IDs on this site and show (non-) personalized ads. Not consenting or withdrawing consent, may adversely affect certain features and functions.
Click below to consent to the above or make granular choices. Your choices will be applied to this site only. You can change your settings at any time, including withdrawing your consent, by using the toggles on the Cookie Policy, or by clicking on the manage consent button at the bottom of the screen.