Articles

Fietsongevallen met een hoofdtrauma, een inventarisatie van onderliggende oorzaken

TNN - jaargang 119, nummer 4, augustus 2018

dr. G. Hageman , dr. M.E. de Koning , dr. J. Nihom , prof. dr. J. van der Naalt

SAMENVATTING

Jaarlijks worden in Nederland 75.000 slachtoffers van een fietsongeval behandeld op een afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) en worden 15.000 fietsers na een ongeval in het ziekenhuis opgenomen. In dit artikel inventariseren we onderliggende oorzaken van fietsongevallen met hoofdletsel. Het betreft een multicenter prospectief onderzoek naar risicofactoren bij patiënten van 16 jaar of ouder met een Glasgow Coma Somscore (GCS) van 9–15, die op de SEH werden gezien met een licht tot matig-ernstig traumatisch hoofdletsel. Van 1 januari 2013 tot 31 december 2015 werden in het Medisch Spectrum Twente in Enschede en in het UMCG in Groningen 806 patiënten geïncludeerd. Demografische gegevens, het aantal fietsongevallen en de onderliggende oorzaken (met name alcoholgebruik) werden bestudeerd. Er waren 791 patiënten met een licht en slechts 15 met een matig-ernstig traumatisch hoofdletsel. Het betrof 497 mannen en 309 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 42,8 jaar (spreiding 16–91). Bij 239 van deze 806 patiënten (30%) deed zich een fietsongeval voor; 197 op een normale fiets, 13 op een elektrische fiets, 24 op een racefiets en 5 op een mountainbike. De ongevallen op een normale fiets betroffen 106 mannen en 91 vrouwen, gemiddelde leeftijd 45,0 jaar. Deze fietsongevallen vonden opvallend vaak ’s nachts plaats, na alcoholgebruik. Bij 92 van de 197 ongevallen (47%) met een normale fiets was alcoholgebruik in het spel. Fietsongevallen zijn bij 30% van de patiënten oorzaak van traumatisch hersenletsel, vaak in combinatie met alcoholgebruik. Preventieve maatregelen, met bijvoorbeeld alcoholcontroles voor fietsers, zijn nodig om het aantal fietsongevallen met hoofdletsel te verminderen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2018;119(4):118–22)

Lees verder

Beoordeling van rijgeschiktheid in de neurologie — meer dan alleen epilepsie

TNN - jaargang 118, nummer 4, december 2017

dr. G. Hageman , dr. W.A. Hofstra , M.I. van Buren-Schukkink , dr. M.S.E. van Hout , drs. R.A. Bredewoud , dr. J. Nihom

SAMENVATTING

Autorijden is een complexe taak die coördinatie van visuele en motorische functies met cognitieve vaardigheden vraagt. Rijgeschiktheid kan veranderen na een medische gebeurtenis of aandoening. Ongeveer de helft van de patiënten die een herseninfarct of ernstig hoofdtrauma doormaken, een derde van de patiënten met de ziekte van Parkinson en een kwart van de patiënten met een milde cognitieve stoornis (MCI) of beginnende dementie is niet (meer) in staat veilig auto te rijden. Eén tot 2 op de 1.000 verkeersongevallen wordt veroorzaakt door een plotselinge functiestoornis bij een bestaande aandoening van de bestuurder. In dit artikel komen voorspellende factoren die bij de beoordeling van de patiënt in de spreekkamer behulpzaam kunnen zijn bij de implementatie van de wettelijke regels, aan bod. De rijtest praktische rijgeschiktheid blijft echter het ultieme instrument om een uitspraak te doen over rijgeschiktheid in geval van motorische, cognitieve en visuele functiestoornissen. Aan de orde komen hogere corticale functiestoornissen, neglect, afasie, Clinical Dementia Rating (CDR)-score, OPS-vragenlijst, frontale symptomen en gedragsproblemen. Motorische functiestoornissen kunnen vaak worden gecompenseerd door aanpassingen in de auto, en visuele stoornissen zoals een hemianopsie door specifieke kijktraining. Veel patiënten beschouwen zichzelf ten onrechte als veilige rijder. De mening van de partner of familie van de patiënt betreffende diens rijgeschiktheid blijkt objectiever en is van groot belang bij de beoordeling. Neuropsychologisch onderzoek is vooral van belang bij MCI en beginnende dementie, in combinatie met anamnese en eventueel een simulatorrijtest, maar heeft een beperkte waarde in de voorspelling van rijgeschiktheid bij andere aandoeningen.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2017;118(4):135–44)

Lees verder

Richtlijn “Opvang van patiënten met licht traumatisch hoofd/hersenletsel”: voorstel tot tussentijdse aanpassing

TNN - jaargang 116, nummer 3, september 2015

R.A. van der Kruijk , dr. K. Jellema , dr. G. Hageman , drs. H.P. Bienfait

Samenvatting

De huidige richtlijn “Licht traumatisch hoofd/hersenletsel” maakt geen onderscheid tussen triviaal c.q. minor trauma en de overige traumata. In de praktijk blijkt dit tot overdiagnostiek te leiden. Op grond van het ongevalsmechanisme en de waargenomen letsels kan vaak worden gesteld dat het slechts om een triviaal trauma gaat. Voor patiënten uit deze categorie stellen wij een wijziging van de minor criteria voor. Met name de criteria “uitwendig letsel” en “val van elke hoogte” zouden afhankelijk kunnen worden gesteld van de ernst van het traumamechanisme. Verder wordt in de geldende richtlijn nog geen uitspraak gedaan over directe orale anticoagulentia en therapeutische heparines, clopidogrel, ticagrelor of combinaties van plaatjesremmers. Ons voorstel is om het gebruik van dit soort medicatie, net zoals nu voor conventionele antistolling geldt, als major criterium in het algoritme op te nemen. Verder observationeel onderzoek zal deze voorstellen moeten bekrachtigen/ onderbouwen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2105;116(3):154-158)

Lees verder

Uw diagnose?

TNN - jaargang 115, nummer 1, maart 2014

C. Heidemans-Hazelaar , S. Boomtra , dr. R. Bezooijen , dr. G.J. Toes , dr. G. Hageman

Lees verder

Epiduraal hematoom bij kinderen na val van kleine hoogte

TNN - jaargang 113, nummer 2, april 2012

dr. M.C.G. Vlooswijk , S. Klinkenberg , dr. G. Hageman , dr. P.L.I. Dellemijn , A.B.C. Roeleveld , J.S.H. Vles

Samenvatting

Traumatisch hoofdletsel kan gepaard gaan met hersenletsel, vooral wanneer dit met verwardheid, bewustzijnsverlies of posttraumatische amnesie gepaard gaat. Traumatisch hoofd- en hersenletsel komt vaker voor bij jonge kinderen, aangezien zij nieuwe motorische vaardigheden ontwikkelen en door het relatief grote hoofd. Ondanks de afwezigheid van symptomen bij de eerste presentatie, kan er bij kleine kinderen toch sprake zijn van hersenletsel of een schedelfractuur. Deze bijdrage beschrijft de casus van twee jonge kinderen die een epiduraal hematoom ontwikkelden na een val van een relatief kleine hoogte. In beide gevallen was er sprake van een symptoomvrij interval. De meeste richtlijnen, inclusief de nieuwe Nederlandse richtlijn, beschouwen een val van meer dan een meter hoogte als een risicofactor voor intracraniële complicaties. Het blijft echter belangrijk om alert te zijn op ernstige intracraniële complicaties na een val van kleinere hoogte. Adequaat lichamelijk onderzoek en aanvullende diagnostiek blijven onontbeerlijk in de preventie van mortaliteit en morbiditeit na een licht traumatisch hoofdletsel.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2012;113:74-81)

Lees verder