TNN - jaargang 125, nummer 6, oktober 2024
drs. G.G.A. van Lieverloo , drs. J.W. Bosma , dr. B.W. van Oosten
Elke medische behandeling begint met het stellen van de juiste diagnose. Deze diagnose ligt echter niet altijd meteen voor de hand. Zoals bij de volgende casus:
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2024;125(6):276-7)
Lees verderTNN - jaargang 124, nummer 7, november 2023
L.G. Schoof , dr. J. Mostert , dr. E. Hoitsma , S.M. van Ham , drs. F. Eftimov , dr. E.M.M. Strijbis , dr. B.W. van Oosten
B-cellen spelen een rol in de pathofysiologie van neurologische auto-immuunziekten. Hierdoor zijn B-cellen een interessant aangrijpingspunt voor behandeling. B-cellen kunnen specifiek worden uitgeschakeld door therapeutische antistoffen tegen CD20, een transmembraan eiwit aan de oppervlakte van B-cellen. Er zijn verschillende anti-CD20-therapieën ontwikkeld, waarvan met name rituximab als derdelijns- of off-labelbehandeling wordt gebruikt bij meerdere neurologische auto-immuunziekten. Bij multiple sclerose (MS) kunnen verschillende anti-CD20-therapieën worden gebruikt. De beschikbare anti-CD20-therapieën hebben verschillende werkingsmechanismen om B-cellen uit te schakelen. Het is daarom veelal onduidelijk of deze therapieën een vergelijkbare effectiviteit en/of veiligheid hebben. Met name rondom de behandeling van MS is deze discussie gaande, omdat er een groot verschil in kosten is tussen de beschikbare middelen. Een voorbeeld hiervan zijn de kosten van ocrelizumab en rituximab, beide anti-CD20 monoklonale antilichamen. De effectiviteit en veiligheid van deze middelen in de behandeling van MS zal daarom vergeleken worden in een Nederlandse non-inferioriteitsstudie: de Noisy Rebels-trial.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2023;124(7):287–93)
Lees verderTNN - jaargang 123, nummer 8, december 2022
dr. B.W. van Oosten
Door de vele ontwikkelingen op het gebied van de diagnostiek en behandeling van neuritis optica (NO) is het belang van diagnostische criteria en classificatie sterk toegenomen. In de jaren 2018–2021 heeft een groep internationale deskundigen samengewerkt via de Delphi-methode om hiertoe te komen.1
Zij stellen de diagnose ‘definite optic neuritis’ als sprake is van een combinatie van klinische verschijnselen en paraklinische bevindingen (OCT, MRI, auto-immuunantistoffen in het bloed of oligoklonale bandjes in de liquor). De auteurs geven ook diagnostische criteria voor de diagnose ‘possible optic neuritis’, voor die gevallen waar onvoldoende bewijs is voor ‘definite optic neuritis’. De diagnose ‘possible optic neuritis’ kan worden gesteld zonder complex paraklinisch onderzoek.
Als eenmaal de diagnose NO is gesteld, zijn er 3 indelingsniveaus. Op het eerste niveau wordt onderscheid gemaakt tussen een auto-immuun-NO (meestal polyfasisch beloop) en een systemische of infectieuze oorzaak (meestal monofasisch). Op het tweede niveau wordt binnen de auto-immuungroep een verdere onderverdeling uitgewerkt met als opties: MS, NO op basis van specifieke antistoffen (aquaporine-4, MOG, CRMP5), en geïsoleerde NO-vormen als SION, RION en CRION. Bij de andere groep volgt op het tweede niveau het onderscheid tussen (post-)infectieuze en systemische oorzaken. Het derde niveau bestaat uit een lijst met aandoeningen waarover (nog) geen consensus werd bereikt.
De verschillende soorten NO op het tweede niveau worden onderscheiden op basis van hun anatomische lokalisatie, het beloop in de tijd, aanwezigheid van biomarkers en bevindingen bij beeldvormend (MRI, OCT) en neurofysiologisch (ERG, VEP) onderzoek.
Het artikel eindigt met een beschrijving van de behandeling van NO. Over meerdere aspecten van de behandeling werd echter geen consensus bereikt.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2022;123(8):394–5)
Lees verderTNN - jaargang 120, nummer 3, juni 2019
drs. M. Heijting , drs. B.J. Kerklaan , dr. B.W. van Oosten
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(3):118–9)
Lees verderTNN - jaargang 119, nummer 3, juni 2018
P.A. Kramer , dr. J.M.M. Rondeel , E. Kneppers , prof. dr. G.J. Ossenkoppele , prof. dr. A.A. van de Loosdrecht , dr. B.W. van Oosten
Bij autologe hematopoëtische stamceltransplantatie (aHSCT) worden stamcellen van de patiënt zelf geïnfundeerd nadat met chemotherapie het beenmerg leeg is gemaakt. De uitgroei van nieuwe cellen leidt onder meer tot vernieuwing van het immuunsysteem, waardoor het een effectieve behandeling kan zijn bij auto-immuunziekten. Internationaal worden studies verricht met aHSCT bij multiple sclerose. Hoewel nog in de kinderschoenen, laten enkele studies veelbelovende resultaten zien bij een selecte groep patiënten.(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2018;119(3):84–94)
Lees verderTNN - jaargang 117, nummer 1, maart 2016
Mw. dr. S.S. Staekenborg , dr. B.W. van Oosten , dr. K.S. Adriani , dr. M.P. Wattjes , prof. dr. W.P. Vandertop
De anterieure thoracale transdurale myelumherniatie (‘anterior thoracic spinal cord herniation’; ATSCH) waarbij het ruggenmerg aan de ventrale zijde door een defect in de dura hernieert, is een zeldzame en vaak laat herkende oorzaak van een langzaam progressief thoracaal ruggenmergsyndroom. Het klinische beeld wordt bepaald door het niveau waar de myelumherniatie optreedt en begint meestal met vitale sensibiliteitsstoornissen die zich in de loop van jaren kunnen ontwikkelen tot een Brown-Séquard-syndroom en uiteindelijk een paraparese. De MRI van de wervelkolom toont een karakteristiek beeld bestaande uit een anterieure verplaatsing van het thoracale ruggenmerg. Met operatief ingrijpen kan het ruggenmerg gerepositioneerd worden en het defect in de dura door middel van een duraplastiek worden opgeheven om reherniatie en progressie van neurologische uitval te voorkomen. Het klinische syndroom en het typische radiologische beeld worden vaak pas laat herkend, maar is essentieel om tijdig operatief ingrijpen te kunnen overwegen. Hierbij moet in acht worden genomen dat operaties aan het thoracale ruggenmerg lastig en risicovol zijn. In dit artikel worden de kliniek, diagnostiek en beleid bij een ATSCH beschreven aan de hand van twee ziektegeschiedenissen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2016;117(1):36–40)
Lees verderTNN - jaargang 113, nummer supplement 4, augustus 2012
M.T. Wijburg , dr. B.W. van Oosten , dr. J. Killestein
In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat het doorgemaakt hebben van myasthenia gravis leidt tot een een sterk vergrote kans op het ontwikkelen van neuromyelitis optica, soms vele jaren later. Het specifieke neuro-immunologische mechanisme dat de relatie tussen deze twee ziektes verklaart is echter nog niet volledig opgehelderd. Aan de hand van een patiënt die meer dan 20 jaar na het ontstaan van myasthenia gravis neuromyelitis optica ontwikkelde, bespreken wij de meest recente inzichten. Daarnaast presenteren wij de ontwikkelingen op het gebied van behandeling van neuromyelitis optica.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2012;113:216-20)
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij en onze partners technologieën zoals cookies om informatie over het apparaat op te slaan en/of te openen. Toestemming voor deze technologieën stelt ons en onze partners in staat om persoonlijke gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site te verwerken en om gepersonaliseerde en niet-gepersonalisserde advertenties te tonen. Indien u geen toestemming geeft of deze intrekt, kan dit invloed hebben op bepaalde functies.
Klik hieronder om in te stemmen met het bovenstaande of om specifieke keuzes te maken. Uw keuzes zullen alleen worden toegepast op deze site. U kunt uw instellingen te allen tijde wijzigen, inclusief het intrekken van uw toestemming, door gebruik te maken van de knoppen op het Cookiebeleid of door te klikken op de knop 'Toestemming beheren' onderaan het scherm.