B-celdepleterende therapieën zijn effectief gebleken bij relapsing-remitting (RR) multiple sclerose (MS). Het gebruik van rituximab, een van de monoklonale antilichamen die leidt tot B-celdepletie, is echter nog niet goedgekeurd voor MS omdat er nog geen data van fase III-studies beschikbaar is.
Uit een PubMed-search van begin 2022 werden slechts twee dubbelblinde, gerandomiseerde trials gevonden naar de toepassing van rituximab bij patiënten met RR MS. Deze studies lieten veelbelovende data zien, schrijven Anders Svenningsson en collega’s van het Karolinska Institutet Danderyd Hospital in Stockholm, Sweden. Desondanks had geen enkele geblindeerde, gerandomiseerde studie het effect van rituximab onderzocht in vergelijking met de huidige behandelstandaard.
In de RIFUND-MS-studie werd de veiligheid en werkzaamheid van rituximab onderzocht in vergelijking met dimethylfumaraat bij patiënten met RR MS. Het doel van deze studie was om data te verkrijgen die opname van rituximab in behandelingsrichtlijnen mogelijk zouden kunnen maken.
RIFUND-MS was een multicenter, voor beoordelaars geblindeerde, gerandomiseerd gecontroleerde fase III-studie waarin rituximab werd vergeleken met de huidige behandelstandaard bij RR MS, dimethylfumaraat.
Patiënten werden willekeurig toegewezen (1:1) aan oraal dimethyl fumaraat 240 mg tweemaal daags of aan eenmalig intraveneus rituximab 1000 mg gevolgd door 500 mg elke 6 maanden. Evaluaties van uitkomstmaten werden gedaan door behandelend artsen en radiologen die geblindeerd waren voor de behandelgroep van de betreffende patiënt.
Het primaire resultaat was het aandeel patiënten met ten minste één terugval, beoordeeld in een intention-to-treat analyse. Een terugval was in deze studie gedefinieerd als subacuut begin van nieuwe of verslechterende neurologische symptomen die passen bij MS met een duur van meer dan 24 uur en voorafgegaan door ten minste 30 dagen klinische stabiliteit.
Tussen 1 juli 2016 en 18 december 2018 werden 200 patiënten willekeurig werden toegewezen aan een behandelgroep (n=100 voor rituximab en n=100 voor dimethylfumaraat). 98 patiënten in de rituximabgroep (leeftijd: 33,5± 7,7 jaar; 32% man) en 97 patiënten in de dimethylfumaraatgroep (leeftijd: 33,4±7,7 jaar; 35% man) kwamen in aanmerking voor de primaire uitkomstanalyse. Alle patiënten hadden niet eerder een andere ziektemodificerende behandeling gekregen anders dan interferon-beta of glatirameeracetaat.
Drie (3%) patiënten in de rituximabgroep en 16 (16%) patiënten in de dimethylfumaraatgroep hadden een protocol-gedefinieerde terugval tijdens de studie, wat overeenkomt met een risicoratio van 0,19 (95%-BI: 0,06-0,62; p=0,0060). De meest voorkomende bijwerkingen waren infusiereacties (105 voorvallen [40,9 per 100 patiëntjaren]) in de rituximabgroep en gastro-intestinale reacties (65 voorvallen [47,4 per 100 patiëntjaren]) en flush (65 voorvallen [47,4 per 100 patiëntjaren]) in de dimethylfumaraatgroep.
RIFUND-MS toont aan dat rituximab (gegeven als eenmalig 1000 mg gevolgd door 500 mg elke 6 maanden) superieur is aan dimethylfumaraat in het voorkomen van recidieven over 24 maanden bij patiënten met vroege RR MS. Studies naar de veiligheid op lange termijn en naar de balans tussen kosten en baten van rituximab bij patiënten met MS zijn nodig.
Referentie