Het verloop van MS verschilt erg per individu. Daarbij is er nog onvoldoende kennis is over de pathofysiologische mechanismen achter de ziekteprogressie. Een bekende risicofactor op het ontwikkelen van progressieve MS is het aantal T2-laesies in het brein bij het klinisch geïsoleerd syndroom (‘clinically isolated syndrome’, CIS). De voorspellende waarde van T2-laesies in de cervicale wervelkolom voor het ontwikkelen van secundair progressieve MS (SPMS) is nog niet veel bestudeerd. Het bepalen van dergelijke vroege voorspellers van secundair progressieve MS zouden nuttig zijn in de klinische praktijk. Daarom is dit onderzocht in een nieuwe longitudinale studie van T2-laesies in de nekwervels. Resultaten van deze studie werden tijdens ECTRIMS 2021 gepresenteerd door dr. Laura Lacruz Ballester (Hospital Universitari i Politècnic La Fe, Valencia, Spanje).1
De retrospectieve studie includeerde 242 CIS-patiënten uit 2000-2005. Het grootste deel was vrouw (71,1%) en de patiënten waren gemiddeld 32,3 jaar oud (standaarddeviatie [SD]: 9,1). De patiënten werden gevolgd voor gemiddeld 12,7 jaar (SD: 2,6). De meeste patiënten ontvingen een behandeling voor CIS (85,6%), waarbij 41,8% hiermee was gestart na de eerste relaps en 58,2% na de tweede relaps. Tijdens de 10-jaar follow-up werd gezien dat 92,6% van de geïncludeerde CIS-patiënten ten minste twee relapsen doormaakte en 14,9% converteerde naar SPMS.
Vervolgens werden verschillen geanalyseerd tussen patiënten die een conversie doormaakten naar SPMS (n=36) en patiënten waarbij dit niet gebeurde (n=206). Hieruit bleek dat het totale aantal T2-laesies in het brein significant verschillend was (p=0,009). Van de CIS-patiënten had 12,1% geen of 1 breinlaesie, 35,9% had 2 tot 9 laesies en 51,9% meer dan 9 laesies. Van de SPMS-patiënten had 2,8% 0 of 1 breinlaesie, 16,7% 2 tot 9 laesies en de overgrote meerderheid met 80,6% meer dan 9 breinlaesies. Daarnaast werd ook een significant verschil gezien in het aantal laesies in de cervicale wervelkolom; dit aantal was significant hoger bij de SPMS-patiënten dan bij de CIS-patiënten (p<0,0001). Verder werden vaker oligoklonale banden gezien bij de geconverteerde patiënten (82,8% versus 97,1%; p=0,037).
De onderzoekers bekeken daarnaast direct de invloed van verschillende mogelijke risicofactoren op de conversie naar SPMS. Hier zagen zij dat CIS-patiënten die 2 tot 9 breinlaesies hadden, significant vaker converteerden naar SPMS (p=0,037) en CIS-patiënten met meer dan 9 breinlaesies het vaakste converteerden naar SPMS (p=0,031 ten opzichte van 0-1 breinlaesies).
Ook patiënten met oligoklonale banden converteerden vaker dan patiënten zonder deze banden (p=0,013). Tevens werd gezien dat patiënten met T2-laesies in de nekwervels vaker converteerden naar SPMS (p=0,013).
Wanneer rekening werd gehouden met geslacht, leeftijd, behandeling en de aanwezigheid van oligoklonale banden, was de aanwezigheid van T2-laesies in de wervelkolom de enige onafhankelijke voorspeller voor de conversie naar SPMS (oddsratio [95%-BI]: 2,2 [1,06-4,97]).
Hieruit concluderen de onderzoekers dat T2-laesies in de cervicale wervelkolom bij CIS-patiënten een sterke voorspeller zijn voor conversie naar SPMS. Deze bevindingen zijn in lijn met eerdere studies.2 Verdere studies naar hoe deze laesies de conversie beïnvloeden worden aanbevolen.
Referenties