Serum neurofilamentlichteketenniveau (sNfL) is een biomarker voor neuro-axonale schade en heeft een prognostische waarde voor ziekteverslechtering in MS. Om die reden kan sNfL ook behulpzaam zijn bij het monitoren van de effectiviteit van MS-behandeling.1 Tijdens ECTRIMS 2021 presenteerde dr. Jens Kuhle (MS Center and Research Center for Clinical Neuroimmonology and Neuroscience Basel, Bazel, Zwitserland) resultaten van een studie waarin MS-patiënten met evobrutinib werden behandeld.2 Hierbij werd ook de associatie tussen een hoog of laag niveau sNfL bij aanvang van de studie en de klinische uitkomsten van de patiënten bij behandeling met evobrutinib nader onderzocht.
De deelnemers in de fase II-studie werden 1:1:1:1 gerandomiseerd verdeeld naar placebo n=50), eenmaal daags 25 mg evobrutinib (EVO, n=40), eenmaal daags 75 mg EVO (n=37) of tweemaal daags 75 mg EVO (n=39). Na 24 weken behandeling schakelden de placebobehandelde patiënten over naar behandeling met eenmaal daags 25 mg EVO. In de eerste 24 weken behandeling werd gezien dat patiënten die met EVO werden behandeld, significant lagere sNfL-niveaus vertoonden dan placebobehandelde MS-patiënten. Dit effect was al na 12 weken te zien, met een relatieve afname van 15,4% bij 75 mg EVO eenmaal daags (p<0,05 ten opzichte van placebo) en een relatieve afname van 18,9% bij 75 mg EVO tweemaal daags (p<0,01 t.o.v. placebo). Na 24 weken was het sNfL-niveau 16,8% lager bij MS-patiënten die werden behandeld met tweemaal daags 75 mg EVO (p<0,05). Er was geen significant verschil in sNfL-niveaus tussen placebobehandelde patiënten en patiënten die eenmaal daags 25 mg EVO ontvingen.
In deze nieuwe analyse werd gekeken naar de associatie tussen deze sNfL-niveaus en de klinische uitkomsten van de patiënten. Hiervoor werden de eerdere groepen gepoold; de placebo- en EVO 25 mg-arm werden samen de placebo/lage-dosis-groep (n=88) en de eenmaal of tweemaal daags 75 mg EVO werd de hoge dosis-groep (n=74). Daarbij werd gekeken naar verschillen tussen patiënten met een laag sNfL (<11,36 pg/ml, n=82) en hoog sNfL (≥11,36 pg/ml, n=80). Hieruit bleek dat patiënten met hoog sNfL bij baseline een grotere ziektelast hadden, met meer relapsen in de twee jaar voorafgaand aan de studie, een hogere EDSS-score, meer gadoliniumaankleurende T1-laesies en een groter T2-volume.
Uit de analyse bleek dat bij patiënten met hoog sNfL een relatieve afname van 69,2% werd gezien in het aantal T1-laesies per scan wanneer zij een hoge dosis EVO ontvingen (gemiddeld 0,49 laesies) ten opzichte van de placebo/lage dosis (gemiddeld 1,59 laesies; p=0,0018). Bij patiënten met een laag sNfL werd een vergelijkbare relatieve afname gezien, van 69,4%, wanneer placebo/lage dosis (gemiddeld 0,42 laesies per scan) werd vergeleken met een hoge dosis EVO (gemiddeld 0,13 laesies; p=0,0102).
Een vergelijkbaar effect werd gezien bij de T2-laesies; bij beide groepen werd een significante lagere T2-activiteit gezien wanneer zij behandeld werden met een hoge dosis EVO ten opzichte van placebo/lage dosis. Bij hoog sNfL was dit een relatieve reductie van 54% (1,43 versus 3,11; p=0,048) en bij laag sNfL een reductie van 73,4% (0,24 versus 0,89; p=0,0012). Ten slotte werd nog gezien dat het relapsrisico significant verhoogd was voor patiënten met hoog baseline sNfL en significant verlaagd was bij patiënten die werden behandeld met een hoge EVO-dosis.
CONCLUSIE
In conclusie bleek een hoog niveau van sNfL bij aanvang van de studie een sterk voorspellende waarde te hebben voor een verhoogde laesieactiviteit en een grotere kans op relapsen. Daarnaast werd in deze vervolganalyse gezien dat evobrutinib voor een significante verbetering in de klinische uitkomsten zorgde, zowel bij een hoog als laag sNfL-niveau.
Referenties
Bron foto Kuhle: dkf.unibas.ch