Bij de behandeling van MS zijn er inmiddels veel behandelopties, waarbij de keuze soms ingewikkeld kan zijn. Directe vergelijkingen van therapieën kunnen hierbij behulpzaam zijn en ‘real-world’-studies kunnen effecten blootleggen die in een gerandomiseerde studie worden gemist. In een nieuwe real-world-studie genaamd COMBAT-MS werden de meest gebruikte initiële behandelingen bij relapsing-remitting MS (RRMS) in Zweden direct vergeleken. Dit omvatte de injectietherapieën interferon-bèta en glatirameeracetaat maar ook dimethylfumaraat, natalizumab en rituximab. De therapieën werden gestart tussen 1 januari 2011 en 14 december 2020 en geregistreerd in het Zweedse MS-register. De resultaten van deze vergelijking werden tijdens ECTRIMS 2021 gepresenteerd door drs. Peter Alping (Karolinska Institutet, Stockholm, Zweden).
Totaal werd 1.938 maal gerapporteerd dat een MS-patiënt voor de eerste keer startte met een therapie. In 858 van de gevallen ging het om een injectietherapie, 339 patiënten startten met dimethylfumaraat, 269 met natalizumab en 472 ontvingen rituximab als eerste behandeling. De patiëntengroep die natalizumab ontving was afwijkend van de andere groepen; deze patiënten waren namelijk gemiddeld jonger, hadden de kortste MS-duur en de meeste eerdere relapsen. Bij het vergelijken van de verschillende therapieën werd rekening gehouden met leeftijd, geslacht, MS-duur, regio, EDSS-score en aantal eerdere relapsen. Alle middelen werden vergeleken met rituximab.
Een belangrijke uitkomst van de studie was de relapsvrije overleving. Deze overleving was het kortste bij de injectietherapieën (hazard ratio [HR]: 6,0; 95%-BI: 3,6-9,6 ten opzichte van rituximab). Patiënten die als eerste therapie natalizumab ontvingen hadden na rituximab-behandelde patiënten de langste relapsvrije overleving (HR [95%-BI]: 1,8 [1,0-3,3] t.o.v. rituximab). De relapsvrije overleving van patiënten behandeld met dimethylfumaraat lag tussen natalizumab en injectietherapieën (HR [95%-BI]: 2,9 [1,7-4,8] t.o.v. rituximab).
De onderzoekers keken daarnaast naar de laesiefrequentie over drie jaar. Hier werd gezien dat het aantal laesies het hoogst was bij de injectietherapieën (frequentie: 0,454 laesies per patiënt per jaar; frequentieratio in vergelijking met rituximab: 4,5 [95%-BI: 3,2-6,5]). Een vergelijkbare laesiefrequentie werd gezien bij dimethylfumaraat, namelijk 0,436 (frequentieratio ten opzichte van rituximab: 4,8 [95%-BI: 3,2-7,2]). De laagste laesiefrequentie op rituximab na (0,107) werd gemeten bij natalizumab (0,329; frequentieratio: 1,9 [95%-BI: 1,2-3,1]).
Patiënten stopten verder het snelste met injectietherapieën (gewogen HR [95%-BI]: 32,7 [19,2-55,8]) en ongeveer even snel met natalizumab in vergelijking met dimethylfumaraat (respectievelijk een HR van 16,3 en 20,3). Patiënten die met rituximab werden behandeld continueerden deze behandeling het langste.
De meest voorkomende redenen om de therapie te staken bij dimethylfumaraat en injectietherapieën waren onvoldoende effectiviteit en bijwerkingen. Bij natalizumab werd ‘anders’ het vaakst als reden aangegeven, wat vaak kwam door JC-virus-positiviteit en de angst om progressieve multifocale leuko-encefalopathie te ontwikkelen. Bij rituximab was gestabiliseerde MS de meest geziene reden om de behandeling te staken.
CONCLUSIE
In deze studie werd gezien dat RRMS-patiënten die als initiële behandeling het in Nederland niet toegepaste rituximab ontvingen de langste relapsvrije overleving vertoonden, het laagste aantal jaarlijkse laesies en de langste tijd tot staken van de behandeling. Patiënten die natalizumab ontvingen scoorden daarna het beste op deze uitkomsten. Mensen met MS die als eerste therapie een injectietherapie ontvingen vertoonden de kortste relapsvrije overleving, hoogste laesiefrequentie en stopten vaker wegens onvoldoende effectiviteit en bijwerkingen.
Referentie
Alping P. Effectiveness of initial MS treatments in the COMBAT-MS trial: Injectables, dimethyl fumarate, natalizumab, and rituximab. Gepresenteerd tijdens ECTRIMS 2021; abstract 34.
Bron foto: https://alping.se/