Mensen met de erfelijke aandoening neurofibromatose type 1 (NF1) ontwikkelen vaak goedaardige gezwellen langs zenuwbanen. Soms echter kunnen deze gezwellen toch uitgroeien tot kanker, en vaak gaat het dan om een agressieve vorm. Het was tot voor kort echter niet mogelijk om vast te stellen of er een transformatie van goedaardige naar kwaadaardige gezwellen gaande is in NF1-patienten. Daar brengt recent onderzoek uit de V.S. mogelijk verandering in.
Onderzoekers van het National Cancer Institute en de Washington University School of Medicine in St. Louis hebben een bloedtest ontwikkeld die mogelijk een accurate en betaalbare manier kan zijn om vroege kankers op te sporen bij mensen met NF1. De test kan daarnaast ook ingezet worden om te monitoren hoe patiënten op hun behandeling reageren.
NF1 is een erfelijke neurologische aandoening die wordt veroorzaakt door een mutatie in het NF1-gen. Geschat wordt dat de ziekte bij 1 op de 3000 mensen voorkomt. NF1 wordt haast altijd al gedurende de kinderjaren ontdekt. Een eerste symptoom dat vaak al bij de geboorte aanwezig is zijn lichtbruine vlekken op de huid, ‘café-au-lait-vlekken’. Vanaf de puberteit ontstaan er goedaardige gezwellen van bindweefsel, neurofibromen. Ongeveer de helft van alle mensen met NF1 ontwikkelt grote, maar goedaardige gezwellen langs de zenuwbanen, genaamd plexiforme neurofibromen.
Bij ongeveer 15% van de mensen met plexiforme neurofibromen groeien, vaak op jonge leeftijd, de goedaardige gezwellen uit tot een agressieve kwaadaardig sarcoom. Die staat bekend als een maligne perifere zenuwschedetumor (MPNST, van het Engelse Malignant Peripheral Nerve Sheath Tumor). Patiënten met MPNST hebben een slechte prognose omdat deze vorm van kanker zich snel verspreidt, en omdat de ziekte niet goed reageert op chemotherapie en bestraling. Dat vertaalt zich in een slechte overleving: 5 jaar na diagnose is amper 20% van de patiënten nog in leven.
Om die reden hebben veel mensen die met NF1 geboren zijn het gevoel dat ze een aftikkende tijdbom zijn, stelt onderzoeker dr. Jack F. Shern. “Het is voor de patiënten van groot belang dat zo vroeg mogelijk duidelijk wordt wanneer goedaardige gezwellen kwaadaardig worden.”
Momenteel wordt er vooral gebruikt van MRI- en PET-scans, naast het afnemen van biopten om vast te stellen of plexiforme neurofibromen aan het transformeren tot kankergezwellen zijn. Maar zo’n biopsie is voor patiënten vaak uiterst pijnlijk omdat de tumoren zich langs de zenuwbanen bevinden. En de scantechnologie is vaak niet toereikend om het ontstaan van een sarcoom in beeld te brengen en een vroege diagnose te stellen. Daarnaast zijn MRI- en PET-scans ook vrij kostbaar. Dat was reden voor Shern om op zoek te gaan naar een minder invasieve en minder dure manier om te onderzoeken of een patiënt MPNST aan het ontwikkelen is, en een bloedtest leek daarvoor de aangewezen weg.
Met een team wetenschappers werd onderzoek gedaan op bloedmonsters van 23 NF1-patiënten met plexiforme neurofibromen, 14 patiënten met MPNST die nog niet behandeld waren, en een controlegroep van 16 mensen zonder NF1. Daarbij werd celvrij DNA geïsoleerd en werd het genoom in kaart gebracht om de genetische verschillen tussen de drie groepen vast te stellen. Het bleek dat het DNA uit het bloed van MPNST-patiënten zich wezenlijk onderscheidde van dat uit de andere twee soorten bloedmonsters. Zo waren sommige DNA-ketens van mensen met MPNST korter dan die van de mensen met plexiforme neurofibromen of de mensen die geen NF1 hadden. Daarnaast bleek er in het bloed van mensen met MPNST sowieso meer celvrij DNA aangetroffen te worden. Op basis van die kenmerken konden de onderzoekers in 86% van de gevallen correct onderscheiden of iemand MPNST had, of plexiforme neurofibromen.
Er bleek ook een mogelijke relatie te zijn tussen de hoeveelheid celvrij DNA bij MPNST-patiënten en de mate waarin een behandeling aanslaat. Als er een lager celvrij DNA-niveau (de plasma tumor factie) werd gemeten bleken ook grootte en aantal van de MPNST-tumoren afgenomen te zijn. En wanneer de niveaus stegen was er sprake van metastases en/of regressie. “Dankzij dit bloedonderzoek is het eenvoudig om in de gaten te houden of een behandeling aanslaat”, denkt Shern. “En als een MPNST chirurgisch verwijderd is, dan zijn deze bloedtesten een mogelijke manier om te controleren of de kanker terugkeert.”
Wel moet er nog veel meer onderzoek gedaan worden, weet ook Stern. De studie vond plaats met maar een beperkt aantal patiënten over slechts twee centra, en daarom worden er nu grotere studies opgezet. Ook zou de nauwkeurigheid van de test verbeterd moeten worden; 86% is immers nog geen 100%.
Shern denkt wel dat de bloedtest erg nuttig kan zijn in landen waar de medische zorg minder geavanceerd is, en waar mogelijk geen moderne imaging technieken voorhanden zijn. Daarnaast zouden bloedtesten als deze ook bij andere erfelijke aandoeningen die met kanker geassocieerd worden van nut kunnen zijn. Voorbeelden zijn multipele endocriene neoplasie, waar goedaardige gezwellen zich tot kanker kunnen ontwikkelen, of het Li-Fraumeni syndroom dat eveneens een verhoogd risico op verschillende soorten kanker met zich meebrengt. Door de bloedtest in te zetten bij mensen uit erfelijk bepaalde risicogroepen kan kanker vroeg gedetecteerd worden: mocht de bloedtest laten zien dat er iets niet in orde is kan een vervolgonderzoek met MRI- en PET-scans ingezet worden om de kanker op te sporen en te behandelen.
Referentie