Ongeveer 70% van de mensen met multiple sclerose (MS) wordt behandeld met immuunmodificerende of immuunremmende therapieën1. Maar er was nog onvoldoende duidelijkheid over de wisselwerking tussen deze middelen en de ernst van een COVID-19 infectie bij MS-patiënten. Een recente studie uit Genua (Italië), die werd gepubliceerd in Annals of Neurology, poogt daar verandering in te brengen.
In deze retrospectieve studie werd data bestudeerd van MS-patiënten met een vermoedelijke of bevestigde COVID-19 infectie, vanaf het moment van diagnose tot hetzij herstel of overlijden. De ernst van de COVID-19 infectie werd in drie categorieën bepaald: patiënten met een milde infectie die niet naar het ziekenhuis hoefden, patiënten die een longontsteking kregen en/of in het ziekenhuis opgenomen moesten worden, en patiënten die naar de IC moesten of overleden. Bij alle patiënten werd gekeken of er een associatie was tussen hun MS-behandeling en de ernst van hun COVID-aandoening conform multivariate en propensity score-gewogen modellen.
In totaal werd data onderzocht van 844 MS-patiënten, waarvan er 565 een vermoedelijke COVID-19 infectie hadden en 279 een bevestigde. Van deze patiënten overleden er 13 (1,54%). Daarnaast bevonden zich 11 patiënten in een progressieve MS-fase en waren er 8 die niet onder behandeling stonden. IC-opname was in 38 gevallen (4,5%) noodzakelijk. Bij 99 patiënten (11,7%) werd longontsteking vastgesteld, en van deze groep werden er 96 mensen opgenomen in het ziekenhuis.
Na correctie voor regio, leeftijd, geslacht, body mass index (BMI), MS-progressie, Expanded Disability Status Scale (EDSS), duur van de COVID-infectie, comorbiditeiten en recent gebruik van methylprednisolon, kon vastgesteld worden dat behandeling met een anti-CD20 therapie, zoals ocrelizumab of rituximab, een significant verband (OR = 2,37, 95% BI = 1,18-4,74, p = 0,015) vertoonde met een hoger risico op een ernstig COVID-19 ziekteverloop. Mensen die tot een maand van tevoren met methylprednisolon waren behandeld vertoonden eveneens een slechtere outcome (OR = 5,24, 95% BI = 2,20-12,53, p = 0,001).
Concluderend stellen de onderzoekers dat de inzet van immuunmodulerende en immuunonderdrukkende behandelingen bij MS-patiënten gedurende de COVID-19 op zich gepaard gaat met een aanvaardbaar risico. Wel maken zij twee kanttekeningen. Allereerst merken de onderzoekers op dat 11 van de 13 sterfgevallen zich voordeden bij patiënten met een gemiddelde EDSS van 7, daarnaast was de gemiddelde leeftijd van de overleden patiënten 63 jaar, en bij patiënten die herstelden was dat 45 jaar. De onderzoekers pleiten ervoor om strenge COVID-preventiemaatregelen in te zetten om MS-patiënten met een hogere leeftijd of mate van invaliditeit te beschermen.
Verder constateerden de onderzoekers uit Genua dat mensen die met anti-CD20 middelen als ocrelizumab of rituximab werden behandeld een grotere kans op een ernstig COVID-19 verloop hadden vergeleken met patiënten die andere vormen van medicatie ontvingen. Er lijkt ook een verhoogde kans op een COVID-19 besmetting bij MS-patiënten die met B-cel remmers behandeld worden, los van de ernst van de infectie. Ook zagen de onderzoekers een significant verband tussen een slechter COVID-19 verloop en gebruik van methylprednisolon in de maand voorafgaand aan de eerste ziekteverschijnselen.
Referenties